Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-10-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2015:251
Zaaknummer
15-448
Inhoudsindicatie
Klacht advocaat wederpartij. Kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 21 oktober 2015
in de zaak 15-448
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen
verweerder
De [plaatsvervangend] voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 30 september 2015 met kenmerk RvT, door de raad ontvangen op 1 oktober 2015 en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Bij brief van 7 november 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.
1.3 Verweerder heeft, als opvolger van eerdere advocaten, klaagster bijgestaan bij de afwikkeling van de gevolgen van haar echtscheiding.
1.4 Twee eerdere klachten van klaagster tegen verweerder zijn door de raad van discipline ongegrond bevonden, welke beslissingen door het Hof van Discipline zijn bekrachtigd (20 september 2013 en 20 april 2015). In het kader van het onderzoek naar één van die klachten heeft op 13 mei 2014 een bespreking plaatsgevonden onder leiding van een lid van de raad van orde, mr. K. Verweerder heeft die bespreking op een gegeven moment voortijdig verlaten.
1.5 Verweerder heeft tegen klaagster een incassoprocedure aanhangig gemaakt in verband met onbetaalde declaraties, in welke procedure een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2014.
1.6 In het kader van de vaststelling van een rangregeling, heeft een zitting plaatsgevonden op 16 juli 2015.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) verweerder tijdens de mondelinge behandeling na conclusie van antwoord in de incassoprocedure onwaarheid heeft gesproken op een vraag van de rechter waarom verweerder bij de bespreking met mr. K. op 13 mei 2014 was opgestapt. Verweerder antwoordde dat klaagster hem had uitgescholden en dat hij dat niet pikte. Verweerder sprak daarmee niet de waarheid.
b) verweerder de deken heeft gevraagd een brief van 7 juli 2015, waarin hij zijn verhinderdata opgeeft, niet naar klaagster te sturen.
c) verweerder de rechter tijdens de zitting over de vaststelling van een rangregeling op 16 juli 2015 heeft gevraagd vonnis te wijzen zonder klaagster een kopie van die brief te sturen. Tijdens een zitting refereerde de rechter aan een brief/brieven van verweerder en mr. F. die blijkbaar beiden hadden verzocht direct vonnis te wijzen. Die brief was niet naar klaagster gestuurd,
3 VERWEER
Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
3.1 Verweerder kan niet met zekerheid zeggen in welke bewoordingen hij heeft gereageerd toen hem werd gevraagd waarom hij het gesprek onder leiding van mr. K. heeft afgebroken en is weggelopen. Hij heeft in ieder geval aan de rechter uitgelegd dat de reden was dat klaagster hem begon te beledigen wat volgens hem gelijk stond met schelden. Verweerder meent zich te herinneren dat hij diezelfde reden heeft aangevoerd bij de bespreking bij mr. K., toen hij besloot voortijdig op te stappen. Hij heeft dus niet onwaarheid gesproken.
4 BEOORDELING
4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
Ad klachtonderdeel a)
4.2 De voorzitter is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verweerder onwaarheid heeft gesproken. Verweerder heeft gesteld dat hij tijdens het gesprek bij mr. K op 13 mei 2014 een opmerking heeft gemaakt met als strekking dat hij opstapte omdat klaagster hem beledigde, hetgeen voor hem gelijkstond met schelden. Dat heeft hij de rechter tijdens de rechtszitting op 23 oktober 2014 ook meegedeeld. Klaagster heeft de versie van verweerder ontkend. De voorzitter constateert dat derhalve de feitelijke toedracht niet is komen vast te staan en dat niet gesteld kan worden dat verweerder als advocaat onbehoorlijk heeft gehandeld. Bovendien overweegt de voorzitter dat gesteld noch gebleken is dat de rechter de opmerking van verweerder (ongeacht de exacte bewoordingen) op enigerlei wijze een rol heeft laten spelen bij de uitkomst van de procedure zodat klaagster niet in haar belang is geschaad. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel b)
4.3 De voorzitter ziet geen reden waarom verweerder in zijn brief van 7 juli 2015 aan de deken, waarin hij in het kader van de klachtbehandeling zijn verhinderdata opgeeft, niet mag vragen deze niet aan klaagster te sturen. Het betreft hier geen inhoudelijke brief over de zaak die verweerder voor klaagster behandelde. Slechts correspondentie die betrekking heeft op de zaak die de advocaat voor zijn cliënt behandelt behoort in kopie naar de cliënt te worden gestuurd. Daarvan is hier geen sprake, zodat ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond is.
Ad klachtonderdeel c)
4.4 De voorzitter overweegt dat uit de stukken niet gebleken is dat verweerder geen vonnis mocht vragen. Bovendien is niet gebleken in welke context dit verzoek is gedaan. Klaagster verzuimt dit verwijt nader te onderbouwen, terwijl bovendien niet gebleken is dat klaagster in enig belang is geschaad.
4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter van de raad van discipline oordeelt de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond en wijst deze mitsdien af.
Aldus gewezen door mr. K.H. A. Heenk, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. D.C. van der Kwaak- Wamelink, als griffier op 21 oktober 2015.
griffier voorzitter