Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-05-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2016:79

Zaaknummer

16-030B/DB/LI/D

Inhoudsindicatie

Door niet te reageren op verzoeken en rappels van de deken heeft verweerder zich gedurende de proeftijd schuldig gemaakt aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging. Met toepassing van 48 e Advocatenwet tenuitvoerlegging gelast van eerder voorwaardelijk opgelegde schorsing van twee weken,

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 23 mei  2016

in de zaak 16-030B/DB/LI/D

 

naar aanleiding van de vordering ex artikel 48e van de Advocatenwet van:

                       

                         

deken

 

tegen:

 

         

verweerder

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 20 januari 2016 (kenmerk K 16-016) heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een vordering ex artikel 48e Advocatenwet bij de raad ingediend (bij de raad bekend onder nummer 16-030/DB/LI/D).

1.2      De vordering van de deken is behandeld ter zitting van de raad van 9 mei 2016 in aanwezigheid van de deken. Verweerder heeft de raad per e-mail van 9 mei 2016 te 0.14 uur om aanhouding van de mondelinge behandeling verzocht. Verweerder schreef het volgende:

“Zoals inmiddels ook bij u bekend mag worden verondersteld, ben ik wegens een nogal ernstige ziekte langdurig uitgeschakeld. Ik voeg daartoe een medische verklaring bij.

Mijn ziekte vergt een onzeker traject, waarbij vele verplichte medische behandelingen nodig zijn. Omdat de artsen in feite per fase een vervolgbesluit nemen, kan ik niet overzien wanneer ik voldoende hersteld zal zijn.

Er loopt nu voor mij een traject, dat volgens de artsen minimaal 36 weken zal vergen en verschillende behandelingen omvat.

In dat kader zal ik morgen een medische behandeling moeten ondergaan, die samenhangt met dit traject.

Dit betekent dat ik niet ter zitting aanwezig zal kunnen zijn.

Daarom verzoek ik uw medewerking rond een aanhouding totdat ik voldoende hersteld ben. (…)”

De door verweerder meegezonden ongedateerde medische verklaring vermeldt het volgende:

“Geachte heer, mevrouw,

Bij deze verklaar dat ik bovengenoemde patiënt alhier bekend is met een ziektebeeld waarvoor uitvoering internistisch en aanvullend onderzoek op zeer korte termijn nodig is. Patiënt is onmogelijk in staat om momenteel werkzaamheden uit te voeren. Patiënt is nu zeker niet in de gelegenheid om te reizen.

Met vriendelijke groet,

(…) huisarts (…)”

De raad heeft het aanhoudingsverzoek van verweerder afgewezen. De raad heeft daarbij overwogen dat, gelet op het feit dat de medische verklaring niet is gedateerd, niet kan worden vastgesteld op welke periode deze verklaring betrekking heeft, op grond waarvan de raad hiermee geen rekening heeft gehouden. Dat, zoals verweerder schreef, verweerder niet ter zitting aanwezig kon zijn vanwege een medische behandeling op 9 mei 2016 kon evenmin worden vastgesteld, nu verweerder geen bewijs daarvan heeft overgelegd. De raad heeft voorts overwogen dat indien, zoals verweerder schreef, reeds gedurende lange tijd bekend is dat verweerder wegens ziekte niet in staat is zittingen bij te wonen, hij de raad hierover in een veel eerder stadium dan de nacht voorafgaand aan de zitting van de raad, onder overlegging van geactualiseerde en recente documentatie,  had kunnen en behoren te berichten.

De griffier van de raad heeft verweerder per e-mail van 9 mei 2016 te 10.54 uur bericht dat het verzoek om aanhouding is afgewezen. Zij heeft verweerder bericht dat hij zich ter zitting desgewenst door een daartoe door verweerder gemachtigde kon doen vertegenwoordigen.

Verweerder is ter zitting niet verschenen en heeft zich evenmin door een gemachtigde doen vertegenwoordigen.

Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van:

-       de brief van de deken van 20 januari 2016, met bijlagen.

 

2          FEITEN

          Voor de beoordeling van de vordering ex artikel 48e Advocatenwet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

 

2.1       De raad van discipline heeft bij beslissing van 15 december 2014, verzonden op 16 december 2014, (bij de raad bekend onder nummer L191-2014) aan verweerder een schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken opgelegd met bepaling dat de schorsing niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder binnen een periode van twee jaar zich opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een in art. 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging. Verweerder heeft tegen voormelde beslissing geen hoger beroep ingesteld, zodat de proeftijd is ingegaan op 17 januari 2015 en eindigt op 17 januari 2017.

 

2.2      Bij brief van  21 november 2015 heeft mr. L namens zijn cliënte een klacht over verweerder bij de deken ingediend. De deken heeft de klacht bij brieven dd. 2 en 4 december 2015 samengevat en aan verweerder verzocht op de klacht te reageren. De deken heeft verweerder bij brief dd. 8 januari 2016 gerappelleerd. Verweerder heeft niet op de klacht gereageerd.

 

2.3      Bij brief van 26 november 2015 heeft de rechtbank Limburg de deken geïnformeerd over het optreden van verweerder als raadsman van een verdachte in een strafzaak en over diens (stelselmatig) oneigenlijk gebruik van het wrakingsmiddel. De deken verzocht verweerder bij brief dd. 2 december 2015 om te reageren op de brief van de rechtbank. De deken heeft verweerder bij brief dd. 8 januari 2016 gerappelleerd. Verweerder heeft niet op de klacht gereageerd.

 

2.4      Bij brief van 2 december 2015 heeft de voorzitter van de Raad van Bestuur van de Stichting Bureau Jeugdzorg een klacht over verweerder bij de deken ingediend. De deken heeft de klacht bij brief van 11 december 21015 samengevat en aan verweerder verzocht hierop te reageren. De deken heeft verweerder bij brief dd. 8 januari 2016 gerappelleerd. Verweerder heeft niet op de klacht gereageerd.

 

3          VORDERING EX ARTIKEL 48E ADVOCATENWET

 

3.1      De deken vordert tenuitvoerlegging van de beslissing van de raad van 15 december 2014, aangezien verweerder zich gedurende de door de raad bepaalde proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een in art. 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging.

 

4          BEOORDELING

4.1     De deken heeft bij brief van 20 januari 2016 op grond van bovenvermelde feiten eveneens bezwaren tegen verweerder ingediend (bij de raad eveneens bekend onder nummer 16-030/DB/LI/D). De raad heeft de bezwaren van de deken (evenals de bezwaren van de deken in de klachtzaken 16-155 en 16-352/DB/LI/D) beoordeeld, bij beslissing van de raad van heden geoordeeld dat alle dekenbezwaren gegrond zijn en aan verweerder de maatregel van schrapping opgelegd.

4.2     Op grond van het bovenstaande is komen vast te staan dat verweerder zich gedurende de bij beslissing van 15 december 2014 bepaalde proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een in art. 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging. De raad zal met toepassing van artikel 48 e Advocatenwet de tenuitvoerlegging gelasten van de bij beslissing van de raad van 15 december 2014 aan verweerder opgelegde schorsing voor de duur van twee weken.

4.3     Nu de maatregel waarvan de tenuitvoerlegging zal worden gelast is opgelegd onder vigeur van de Advocatenwet zoals deze gold tot 1 januari 2015, zal de raad in deze zaak geen kostenveroordeling uitspreken.

 

BESLISSING

 

De raad van discipline:

-        gelast de tenuitvoerlegging van de door de raad bij beslissing van 15 december 2014 aan verweerder opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken

-        bepaalt dat de schorsing in werking treedt op 1 juni 2016.

 

Aldus beslist door mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, mrs. L.J.G. de Haas en R. van den Dungen, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en -bij vervroeging- uitgesproken ter openbare zitting van 23 mei  2016.

 

 

                     

 

                       Griffier                                                               Voorzitter

 

 

Mededelingen van de griffier ter informatie:

 

Deze beslissing is in afschrift op 23 mei 2016

 

verzonden aan:

-              verweerder

-              de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg      

-              de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-              de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

-              het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

              

 

Tegen  deze beslissing staat ingevolge het bepaalde in artikel 48 g van de Advocatenwet geen rechtsmiddel open.