Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-05-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2016:80

Zaaknummer

16-030A, 16-155 en 16-352/DB/LI/D

Inhoudsindicatie

Advocaat heeft ondanks rappels niet gereageerd op brieven van de deken, waardoor de deken in zijn toezichthoudende taak wordt belemmerd en een voortvarende klachtbehandeling wordt gefrustreerd.

Inhoudsindicatie

Dekenbezwaar gegrond. Maatregel: schrapping.

Inhoudsindicatie

Openbaarmaking ex artikel 8 lid 1 sub j Advocatenwet

Inhoudsindicatie

Kostenveroordeling aan de NOVA ex artikel 48 lid 6 tweede gedeelte Advocatenwet, begroot op € 1000,=.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 23 mei  2016

in de zaken 16-030A, 16-155 en 16-352/DB/LI/D

 

naar aanleiding van de bezwaren van:

                       

                         

deken

 

tegen:

 

         

verweerder

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brieven van 20 januari 2016 (kenmerk K 16-016), 19 februari 2016 (kenmerk K 16-030 en 13 april 2016  kenmerk K 16-058), heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg bezwaren ingediend tegen verweerder.

1.2      De bezwaren van de deken zijn behandeld ter zitting van de raad van 9 mei 2016 in aanwezigheid van de deken. Verweerder heeft de raad per e-mail van 9 mei 2016 te 0.14 uur om aanhouding van de mondelinge behandeling verzocht. Verweerder schreef het volgende:

“Zoals inmiddels ook bij u bekend mag worden verondersteld, ben ik wegens een nogal ernstige ziekte langdurig uitgeschakeld. Ik voeg daartoe een medische verklaring bij.

Mijn ziekte vergt een onzeker traject, waarbij vele verplichte medische behandelingen nodig zijn. Omdat de artsen in feite per fase een vervolgbesluit nemen, kan ik niet overzien wanneer ik voldoende hersteld zal zijn.

Er loopt nu voor mij een traject, dat volgens de artsen minimaal 36 weken zal vergen en verschillende behandelingen omvat.

In dat kader zal ik morgen een medische behandeling moeten ondergaan, die samenhangt met dit traject.

Dit betekent dat ik niet ter zitting aanwezig zal kunnen zijn.

Daarom verzoek ik uw medewerking rond een aanhouding totdat ik voldoende hersteld ben .(…)”

De door verweerder meegezonden ongedateerde medische verklaring vermeldt het volgende:

“Geachte heer, mevrouw,

Bij deze verklaar dat ik bovengenoemde patiënt alhier bekend is met een ziektebeeld waarvoor uitvoerig internistisch en aanvullend onderzoek op zeer korte termijn nodig is. Patiënt is onmogelijk in staat om momenteel werkzaamheden uit te voeren. Patiënt is nu zeker niet in de gelegenheid om te reizen.

Met vriendelijke groet,

(…) huisarts (…)”

De raad heeft het verzoek van verweerder afgewezen. De raad heeft daarbij overwogen dat, gelet op het feit dat de medische verklaring niet is gedateerd, niet kan worden vastgesteld op welke periode deze verklaring betrekking heeft, op grond waarvan de raad hiermee geen rekening heeft gehouden. Dat, zoals verweerder schreef, verweerder niet ter zitting aanwezig kon zijn vanwege een medische behandeling op 9 mei 2016 kon evenmin worden vastgesteld, nu verweerder geen bewijs daarvan heeft overgelegd. De raad heeft voorts overwogen dat indien, zoals verweerder schreef, reeds gedurende lange tijd bekend is dat verweerder wegens ziekte niet in staat is zittingen bij te wonen, hij de raad hierover in een veel eerder stadium dan de nacht voorafgaand aan de zitting van de raad, onder overlegging van geactualiseerde en recente documentatie, had kunnen en behoren te berichten.

De griffier van de raad heeft verweerder per e-mail van 9 mei 2016 te 10.54 uur bericht dat het verzoek om aanhouding is afgewezen. Zij heeft verweerder bericht dat hij zich ter zitting desgewenst door een daartoe door verweerder gemachtigde kon doen vertegenwoordigen.

Verweerder is ter zitting niet verschenen en heeft zich evenmin door een gemachtigde doen vertegenwoordigen.

Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van:

-       de brieven van de deken van 20 januari, 19 februari en 13 april 2016, met bijlagen.

 

2          FEITEN

          Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

 

in klachtzaak 16-030A/DB/LI/D:

 

2.1      Bij brief van  21 november 2015 heeft mr. L namens zijn cliënte een klacht over verweerder bij de deken ingediend. De deken heeft de klacht bij brieven dd. 2 en 4 december 2015 samengevat en aan verweerder verzocht op de klacht te reageren. De deken heeft verweerder bij brief dd. 8 januari 2016 gerappelleerd. Verweerder heeft niet op de klacht gereageerd.

 

2.2      Bij brief van 26 november 2015 heeft de rechtbank Limburg de deken geïnformeerd over het optreden van verweerder als raadsman van een verdachte in een strafzaak en over diens (stelselmatig) oneigenlijk gebruik van het wrakingsmiddel. De deken verzocht verweerder bij brief dd. 2 december 2015 om te reageren op de brief van de rechtbank. De deken heeft verweerder bij brief dd. 8 januari 2016 gerappelleerd. Verweerder heeft niet op de klacht gereageerd.

 

2.3      Bij brief van 2 december 2015 heeft de voorzitter van de Raad van Bestuur van de Stichting J. een klacht over verweerder bij de deken ingediend. De deken heeft de klacht bij brief van 11 december 2015 samengevat en aan verweerder verzocht hierop te reageren. De deken heeft verweerder bij brief dd. 8 januari 2016 gerappelleerd. Verweerder heeft niet op de klacht gereageerd.

 

in klachtzaak 16-155/DB/LI/D:

 

  2.4     De president van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij brief van 5 november 2015 een klacht ingediend over verweerder. De deken heeft verweerder bij brieven van 13 november 2015 en 2 februari 2016 verzocht op deze klacht te reageren. Verweerder heeft hierop niet gereageerd.

 

2.5     Op 26 augustus 2015 heeft in aanwezigheid van de heer B van de Unit FTA een gesprek tussen de deken en verweerder plaatsgevonden naar aanleiding van een onderzoek dat was ingesteld naar de onderbouwing van het onderhanden werk en de debiteuren per 31 december 2013 en 30 september 2014. De heer B heeft een geactualiseerd conceptrapport opgesteld. Verweerder heeft per e-mail van 11 november 2015 geschreven “zeker niet akkoord” te gaan met de inhoud van het rapport. Per e-mail dd. 19 november 2015 is aan verweerder verzocht om aan te geven in welk opzicht hij het rapport niet accordeerde. Verweerder heeft hierop niet gereageerd. De deken heeft vervolgens bij brief dd. 10 december 2015 aan verweerder verzocht hem alsnog daarover te informeren. Deze brief is eveneens onbeantwoord gebleven.

 

in klachtzaak 16-352/DB/LI/D :

 

2.6     Bij brief dd. 18 februari 2016 heeft mr. X, senior rechter bij de rechtbank Gelderland, een klacht over verweerder ingediend. De klacht hield in dat verweerder misbruik heeft gemaakt van het instrument van wraking en daarmee in strijd met de voor advocaten geldende voorschriften heeft gehandeld.

 

2.7     De wrakingskamer van de rechtbank Gelderland overwoog in rechtsoverweging 3.6 van de beschikking 8 februari 2016 het volgende:

          “De wrakingskamer stelt vast dat de door verzoeker gedane wrakingsverzoeken van de rechter en van de wrakingskamer geen gronden bevatten die betrekking hebben op de persoon van de rechters. Dat leidt tot de conclusie dat verzoeker het middel van wraking gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven of met geen ander doel dan de voortgang van de procedure te frustreren. De wrakingskamer zal daarom op grond van artikel 39, vierde lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet meer in behandeling zal worden genomen. Daarbij heeft de wrakingskamer tevens in aanmerking genomen dat verzoeker blijkens het door de rechter bij zijn verweerschrift aangehechte overzicht van door verzoeker ingediende wrakingsverzoeken, de afgelopen jaren reeds een grote hoeveelheid wrakingsverzoeken heeft ingediend. Die verzoeken zijn alle afgewezen, niet-ontvankelijk verklaard of niet in behandeling genomen.”

          De rechtbank heeft vervolgens bij beslissing van 8 februari 2016 het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat een volgend wrakingsverzoek in de betreffende zaak niet meer in behandeling zou worden genomen.

 

2.8     De deken heeft verweerder bij brieven dd. 25 februari en 25 maart 2016 verzocht op de klacht van mr. X  te reageren. Verweerder heeft hierop niet gereageerd.

 

2.9     De deken heeft verweerder op 28 januari en 14 maart 2016 verzocht hem te berichten door wie verweerder tijdens diens ziekte wordt vervangen. Verweerder heeft de deken per e-mail dd. 14 maart 2016 gesommeerd zich van de procedure afzijdig te houden. Hij schreef dat er in geval van ziekte een zaakwaarnemer is.

 

2.10   Mr. X, griffier van het kabinet van de rechter-commissaris van de rechtbank Oost-Brabant heeft de deken per email dd. 15 maart 2016 geïnformeerd over het handelen van verweerder in een strafzaak ten aanzien van de voortgang van getuigenverhoren. De deken heeft verweerder bij brieven van 18 maart en 5 april 2016 verzocht hierop te reageren. Verweerder heeft de brieven van de deken niet beantwoord.

 

 

3          bezwaren

3.1      De bezwaren houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

 

Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat

 

in klachtzaak 16-030A :

verweerder niet heeft gereageerd op verzoeken noch rappels van de deken om te antwoorden op verschillende bij de deken tegen hem ingediende klachten, waardoor verweerder de deken in zijn toezichthoudende taak heeft  belemmerd;

 

in klachtzaak 16-155 :

verweerder niet heeft gereageerd op verzoeken noch op rappels van de deken om te antwoorden op diens brieven inzake:

a. een door de president van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch over  verweerder ingediende klacht;

b. verweerders houding jegens de vertegenwoordiger van de Unit FTA en verweerders standpunt inzake diens rapportage,

waardoor verweerder de deken heeft belemmerd in zijn toezichthoudende taak.

 

in klachtzaak 16-352/DB/LI/D:

verweerder niet althans niet naar behoren heeft gereageerd op verzoeken noch op rappels van de deken om te antwoorden op diens brieven inzake:

a.    een door mr. X, senior rechter bij de rechtbank Gelderland, over verweerder ingediende klacht;

b.    vervanging van verweerder tijdens diens ziekte;

c.    een e-mail van 15 maart 2016 van mr. Y, griffier van het kabinet van de rechter-commissaris van de rechtbank Oost-Brabant over het handelen van verweerder in een strafzaak omtrent de voortgang van getuigenverhoren,

waardoor verweerder de deken heeft belemmerd in zijn toezichthoudende taak.

 

 

 

4          BEOORDELING

4.1     Vast staat dat verweerder niet heeft gereageerd op verzoeken van de deken om te reageren op meerdere tegen hem ingediende klachten, waaronder klachten van diverse gerechtelijke instanties en de Stichting J.  Daarnaast staat vast dat verweerder niet althans niet behoorlijk heeft gereageerd op verzoeken van de deken om hem nader te informeren in het kader van een door de Unit FTA verricht onderzoek en ten aanzien van diens vervanging tijdens zijn afwezigheid wegens ziekte.

4.2     In de Advocatenwet is aan de raden van toezicht en daarmede aan de deken onder meer opgedragen een behoorlijke uitoefening van de praktijk te bevorderen en toe te zien op de naleving van de plichten van de advocaat als zodanig terwijl zij de taken vervullen die hun bij de Verordening op de advocatuur zijn opgelegd. Bovendien heeft de wetgever in het tuchtrecht belangrijke taken voor de deken weggelegd. Zo heeft de deken de taak om een onderzoek in te stellen naar elke bij hem ingediende klacht en te trachten in der minne een schikking te bereiken. Hierdoor is het voor de deken van belang om alle feiten en omstandigheden te kennen. De advocaat tegen wie een klacht is ingediend is daarom verplicht de nodige inlichtingen aan de deken te verstrekken. Het was in het kader van de op hem rustende toezichthoudende taak dat de deken verweerder vroeg hem te informeren omtrent de bij hem ingediende klachten, alsmede over diens negatieve reactie op het geactualiseerde onderzoeksrapport van de heer B en de wijze van vervanging bij afwezigheid van verweerder wegens ziekte. Door niet althans niet naar behoren te antwoorden op voormelde verzoeken van de deken om informatie en ook niet te reageren op rappels van de deken heeft verweerder de deken in diens hiervoor omschreven taakuitoefening belemmerd. Aldus heeft verweerder niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt, zodat de bezwaren in alle onderdelen gegrond zijn.

 

5          MAATREGEL

5.1       Verweerder heeft de deken belemmerd in de uitoefening van zijn taak om onderzoek te doen naar meerdere bij de deken  tegen verweerder ingediende klachten, waaronder klachten van diverse gerechtelijke instanties. Aldus maakt verweerder ieder onderzoek naar mogelijk tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen onmogelijk en onttrekt hij zich aan het toezicht van de deken. Het belemmeren van de deken in zijn taakuitoefening tot het verrichten van tuchtrechtelijk onderzoek rechtvaardigt op zich al een zware tuchtrechtelijke maatregel.

5.2      De onderhavige klachtzaak staat echter niet op zichzelf. Verweerder is reeds vele malen tuchtrechtelijk veroordeeld, waarbij aan verweerder al voordat het hem in deze klachtzaken verweten handelen heeft plaatsgevonden door de raad en het Hof van Discipline voorwaardelijke en onvoorwaardelijke schorsingen zijn opgelegd, ook voor vergelijkbaar tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Daar komt nog bij dat aan verweerder voor vergelijkbaar tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen bij beslissingen  van de raad dd. 12 oktober 2015 in de klachtzaken L 95-2015 en L 103-2015 in totaal een schorsing van 4 weken is opgelegd en bij beslissing van de raad van 4 januari 2016 in de klachtzaken 15-303, 15-369 en 15-459/DB/LI/D aan verweerder de maatregel van schrapping is opgelegd. Het door verweerder op 11 november 2015 respectievelijk 2 februari 2016 tegen voormelde beslissingen ingestelde appel is thans bij het Hof van Discipline in behandeling.

5.3       De ernst van de aan verweerder te maken tuchtrechtelijke verwijten en het tuchtrechtelijk verleden van verweerder in aanmerking genomen, vormt een verdere uitoefening van de praktijk door verweerder een zodanig aanzienlijk risico voor de behartiging van de belangen van huidige en toekomstige cliënten van verweerder, dat het vertrouwen in de advocatuur ernstig zou worden ondermijnd. Cliënten moeten er op kunnen vertrouwen dat de deken zijn toezichthoudende taak op een juiste wijze kan uitoefenen. Verweerder maakt het echter –opnieuw- onmogelijk dat tuchtrechtelijk onderzoek naar zijn handelen kan worden ingesteld.  Zoals hiervoor is overwogen blijkt uit het tuchtrechtelijk verleden van verweerder  dat hij bij herhaling de voor hem geldende regels heeft overtreden. De raad heeft gelet op de houding van verweerder, waarbij hij ieder tuchtrechtelijk onderzoek naar zijn handelen onmogelijk maakt, niet het vertrouwen dat verweerder de voor de beroepsuitoefening van advocaten geldende regels in acht zal nemen.

 

5.4       De raad zal op grond van het bovenstaande aan verweerder de maatregel van schrapping van het tableau opleggen, waarbij naar het oordeel van de raad het door art. 46 Advocatenwet beschermde maatschappelijk belang vordert dat deze schrapping openbaar wordt gemaakt op de wijze zoals bedoeld in art. 48 lid 5 met toepassing van art. 8 lid 1 sub j Advocatenwet.

 

6         KOSTENVEROORDELING

6.1     De raad ziet aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

 

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-        verklaart de bezwaren in de zaken 16-030A,16-155 en 16-352/DB/LI/D in alle onderdelen gegrond;

-        legt aan verweerder de maatregel van schrapping op;

-        bepaalt dat de schrapping ingaat op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing]

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

-        beveelt dat het enkele feit van deze schrapping openbaar wordt gemaakt op de wijze zoals voorzien in art. 8 lid 1 onder j Advocatenwet.

 

 

Aldus beslist door mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, mrs.L.J.G. de Haas en R. van den  Dungen, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en -bij vervroeging- uitgesproken ter openbare zitting van 23 mei  2016.

 

 

                      Griffier                                                                Voorzitter

 

Mededelingen van de griffier ter informatie:

 

Deze beslissing is in afschrift op 23 mei 2016

 

verzonden aan:

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg      

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

                                     

                       Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg      

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

 

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

 

c.       Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof:

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl