Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-05-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2016:32

Zaaknummer

15-430

Inhoudsindicatie

Betreft klacht tegen advocaat wederpartij. Verweerster mocht in de procedures melden dat klager zich had schuldig gemaakt aan verkrachting en huiselijk geweld, zoals de cliënte van verweerster stelde. Voordat verweerster deze uitlatingen deed, heeft zij enig onderzoek gedaan naar deze beweingen van haar cliënte, omdat het ernstige beschuldigingen betrof. Gelet op de uitkomst van haar onderzoek heeft verweerster niet klachtwaardig gehandeld. Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 23 mei 2016

in de zaak 15-430

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

gemachtigde: mr. [    ]

 

tegen

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 21 april 2015  heeft de gemachtigde van klager klager zich bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement  Noord-Nederland beklaagd over verweerster. Bij brief van 8 april 2015 heeft klager en bij brieven van 13 april 2015 en 21 mei 2015 heeft diens gemachtigde, namens klager, een klacht ingediend tegen verweerster, welke klachten ook bij de raad in behandeling zijn.

1.2    Bij brief aan de raad van 29 september 2015 met kenmerk 2015 KNN046, door de raad ontvangen op 2 oktober 2015 , heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 11 maart 2016 in aanwezigheid van de gemachtigde van klager en verweerster. Klager bleek naar Leeuwarden te zijn gegaan omdat hij meende dat de zitting van de raad aldaar plaatsvond. In de oproep is echter wel het juiste zittingsadres vermeld. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier.

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Klager is verwikkeld in een echtscheidingsprocedure, waarin hij door zijn gemachtigde in deze klachtzaak, als advocaat, wordt bijgestaan. Verweerster staat de ex-echtgenote van klager bij.

2.2    Op 3 april 2015 heeft verweerster namens haar cliënte, een verzoekschrift strekkende tot het treffen van een voorlopige voorziening bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, ingediend. Namens klager heeft diens gemachtigde op 14 april 2015 een verweerschrift ingediend en op 6 mei 2015 heeft de rechtbank een beschikking op het verzoekschrift voorlopige voorzieningen gegeven.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerster zich in haar verzoekschrift van 3 april 2015 onnodig grievend heeft uitgelaten over klager waar zij stelt

[...]

“Dit is echter voor de vrouw een bijna onmogelijke taak  als zij zich tegenover de man staande moet houden na verkrachting, na huiselijk geweld, tijdens het voortdurend strijden tegen leugens van de man ...”.

[…]

In het geschil tussen partijen speelden deze beschuldigingen geen rol, omdat het om een financiële kwestie ging. Desalniettemin heeft verweerster de stukken waaruit de vermeende verkrachting in 2006 en het huiselijk geweld in 2014 moesten blijken, in het geding gebracht.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft aangevoerd dat zij door de betwisting van klager gedwongen was de stukken in het geding te brengen. Deze waren ook relevant voor de belangenafweging en de beslissing van de rechtbank op het verzoek voorlopige voorzieningen inzake het gebruik van de woning. Het betrof niet alleen een financiële kwestie. In 2014 was het verzoek tot het gebruik van de echtelijke woning door de rechtbank afgewezen. Bij het nieuwe verzoek achtte zij het van belang om naast de financiële kant van de zaak van beide partijen  het door klager in het verleden gebruikte geweld te melden om het verzoek nader te onderbouwen met relevante feiten. De rechtbank heeft in het voordeel van haar cliënte beslist. Verweerster meent dat zij voldoende zorgvuldig is  geweest en dat geen sprake is van nodeloos grievende bewoordingen. Het belang van haar cliënte maakte het noodzakelijk de procedure te voeren op de manier zoals zij het heeft gedaan.

 

5    BEOORDELING

5.1    De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. De onderhavige klachten zijn  bij de deken ingediend na 1 januari 2015 en worden daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het nieuwe recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, word nieuwe Advocatenwet bedoeld.

5.2    Allereerst stelt de raad vast dat het in dezen gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager, waarbij volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn/haar cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn/haar cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat

1.    zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij;

2.    feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn;

3.    (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn/haar cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.

5.3    Met betrekking tot de onder 5.2 sub 2 genoemde beperking dient voorts in het oog te worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn/haar cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat deze cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

5.4    De raad zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

5.5    Zoals hierboven overwogen mocht verweerster in beginsel afgaan op hetgeen haar cliënte haar heeft meegedeeld. Indien het echter, zoals in dit geval, om ernstige beschuldigingen gaat, is onderzoek naar de juistheid daarvan aangewezen. Dat heeft verweerster ook gedaan. Naast de informatie van haar cliënte beschikte zij over een (ongedateerde) brief van verweerder aan de cliënte van verweerster waarin hij aangeeft zich als een beest te hebben gedragen en “dat hij alles op tafel moet gooien wat hij heeft gedaan ook op seksueel gebied”. Voorts blijkt uit het overgelegde deel van het journaal van de huisarts dat de cliënte van verweerster heeft aangegeven dat haar partner op 27 februari 2006 grof geweld tegen haar heeft gebruikt en dat hij haar heeft verkracht. Deze stukken komen uit betrouwbare bron; ze zijn afkomstig van klager zelf respectievelijk de huisarts. Onder die omstandigheden is de raad van oordeel dat verweerster voldoende zorgvuldig heeft gehandeld voordat zij de gewraakte uitlatingen deed en dat deze niet onnodig grievend zijn. Verweerster heeft de uitlatingen immers gedaan ter ondersteuning van het standpunt van haar cliënte, die in het verzoekschrift onder meer had gevraagd om toewijzing van de kinderen en de woning, waarvoor de informatie van belang kon zijn. Het ging in de procedure niet alleen om een financiële kwestie.

5.6    Verweerster heeft aangevoerd dat zij de stukken heeft overgelegd omdat dat in het belang van haar cliënte was. Klager had aanvankelijk het geweld en de verkrachting erkend, maar kwam daar later op terug. In het belang van haar cliënte heeft verweerster de bewijsstukken overgelegd. De klacht is dan ook ongegrond.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ongegrond;

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. A.H. Lanting, M.J.J.M.  van Roosmalen, L.J. van der Veen, N.H.M. Poort, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 mei 2016.

 

Griffier                                           Voorzitter