Rechtspraak
Uitspraakdatum
30-05-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2016:89
Zaaknummer
15-680/DB/ZWB
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij beleid hanteerde bij het vragen van uitstel voor het indienen van processtukken. Hij heeft steeds op het laatste moment om uitstel verzocht, waardoor klaagster het risico liep dat de termijn voor het indienen van een verweerschrift ongebruikt zou verstrijken. Klaagster heeft bij voortduring aangegeven dat zij in de echtscheidingsprocedure een verzoek tot alimentatie wenste in te dienen. Het had op de weg van verweerder gelegen de mogelijkheden daartoe te onderzoeken en deze met klaagster te bespreken en haar daarin te adviseren.
Inhoudsindicatie
Een advocaat mag er niet zonder meer op vertrouwen dat de opvolgende advocaat, gelet op de wisseling van advocaten, wel uitstel zou verkrijgen en behoort in dat geval voor directe toezending van het dossier zorg te dragen
Inhoudsindicatie
Klacht gegrond; berisping.
Uitspraak
Beslissing van 30 mei 2016
in de zaak 15-680/DB/ZWB
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 21 november 2014 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 14 december 2015 met kenmerk K14-149 , door de raad ontvangen op 15 december 2015 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 4 april 2016 in aanwezigheid van klaagster, de gemachtigde van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- de brief van de deken van 14 december 2015, met bijlagen;
- de brief van klaagster van 18 februari 2016.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Klaagster heeft zich in juni 2013 gewend tot verweerder met het verzoek haar bij te staan in een echtscheidingsprocedure. Wegens persoonlijke omstandigheden aan de zijde van klaagster heeft er tot oktober 2013 geen contact tussen klaagster en verweerder plaatsgevonden. Klaagster heeft zich in oktober 2013 met enkele financiële vragen tot verweerder gewend. De echtgenoot van klaagster heeft op 25 november 2013 een verzoekschrift tot echtscheiding bij de rechtbank ingediend. Het verzoekschrift is op 6 december 2013 aan klaagster betekend. Verweerster heeft per e-mail van 6 december 2013 aan verweerder bericht in financiële problemen te verkeren. Klaagster verzocht verweerder haar te informeren over de mogelijkheid van voorlopige voorzieningen. Op 12 en 17 december 2013 heeft klaagster opnieuw geïnformeerd naar de mogelijkheid van voorlopige voorzieningen.
2.3 Verweerder heeft op 17 januari 2014 aan de rechtbank om uitstel voor het indienen van een verweerschrift verzocht.
2.4 Verweerder heeft de advocaat van de wederpartij op 11 februari 2014 bericht dat er bij klaagster behoefte bestond aan alimentatie. De wederpartij heeft op 12 februari 2014 een aanvullend verzoekschrift tot echtscheiding ingediend, inclusief een voorstel voor de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. Verweerder heeft op 18 februari 2014 opnieuw bij de rechtbank om uitstel verzocht. Klaagster heeft verweerder op 28 februari 2014 verzocht een tegenvoorstel te doen. Klaagster informeerde op 24 maart 2014 naar de voortgang. Verweerder heeft per e-mail van 31 maart 2014 enkele vragen aan klaagster gesteld, welke vragen klaagster op dezelfde dag heeft beantwoord. Op 1 april 2014 heeft verweerder een e-mail van de advocaat van de wederpartij van 3 maart 2014 aan klaagster doorgestuurd en haar verzocht om hem een overzicht van haar vaste lasten toe te sturen. Na overleg tussen klaagster en verweerder heeft verweerder op 2 april 2014 een reactie aan de wederpartij toegezonden. Verweerder heeft op 2 april 2014 opnieuw om uitstel bij de rechtbank verzocht. De advocaat van de wederpartij heeft op 3 april 2014 bericht niet mee te werken aan verder uitstel.
2.5 Verweerder heeft op 18 april 2014 een verzoekschrift tot het treffen van voorlopige voorzieningen ingediend, betreffende het gebruik van de echtelijke woning en een partneralimentatie van € 2.750,-.
2.6 Op 24 april 2014 heeft de advocaat van de wederpartij gereageerd op het verdelingsvoorstel van klaagster. Zij sprak de hoop uit dat daadwerkelijk tot een minnelijke regeling kon worden gekomen en schreef niet meer te zullen meewerken aan uitstel.
2.7 Op 30 april 2014 heeft verweerder voorgesteld een viergesprek aan te gaan en heeft hij om medewerking aan uitstel gevraagd en een verzoek tot uitstel bij de rechtbank ingediend. Verweerder vermeldde op het F4 formulier dat de wederpartij akkoord was met het uitstel. De advocaat van de wederpartij heeft de rechtbank op 8 mei 2014 bericht zich te verzetten tegen uitstel onder verwijzing naar de eerder verleende uitstellen. De zitting voorlopige voorzieningen stond gepland op 23 mei 2014.
2.8 Medio mei 2014 zijn tussen partijen afspraken gemaakt omtrent een uitstel van de zitting voorlopige voorzieningen en voor het indienen van verweer in de bodemprocedure en werd een datum voor overleg afgesproken. Op 28 mei 2014 heeft verweerder een concept-verdelingsvoorstel aan de advocaat van de wederpartij toegezonden. De advocaat van de wederpartij berichtte op 2 juni 2014 in het voorstel de tussen partijen gemaakte afspraken niet te herkennen en heeft namens haar cliënt een aanbod gedaan. Op 16 juni 2014 is er overeenstemming tussen partijen bereikt. Afgesproken werd dat de advocaat van de wederpartij het convenant zou opstellen. De advocaat van de wederpartij berichtte op 9 juli 2014 dat zij wachtte op informatie van verweerder over de levensverzekering en stelde voorts te willen overleggen over het fiscaal risico van de afspraken. Nader overleg leidde tot een aanvullend akkoord en tot intrekking van het verzoek tot voorlopige voorzieningen. Opnieuw is aan de rechtbank om uitstel in de bodemprocedure verzocht.
2.9 Op 25 juli 2014 heeft de advocaat van de wederpartij een concept-convenant aan verweerder toegezonden. Op 21 augustus 2014 heeft de wederpartij een ultimatum tot 25 augustus 2014 gesteld. Klaagster heeft op 22 augustus 2014 aan verweerder bericht niet in te stemmen met het convenant. Verweerder heeft klaagster per e-mail dd. 25 augustus 2014 bericht dat er niet veel ruimte meer was voor onderhandelingen en heeft klaagster gewezen op de risico’s indien het convenant niet tot stand kwam. De wederpartij heeft op 5 september 2014 aan de rechtbank bericht dat er geen convenant tot stand was gekomen en verzocht beschikking te wijzen.
2.10 Verweerder heeft klaagster per e-mail van 19 september 2014 bericht dat hij zijn werkzaamheden moest opschorten omdat klaagster de rekeningen onbetaald liet en geen verdere instructies over de gewenste voortgang meer gaf. Klaagster heeft verweerder bericht dat zij zich tot een andere advocaat had gewend. Verweerder heeft vervolgens aan klaagster concept-brieven toegezonden, waarin hij de rechtbank en de wederpartij berichtte dat hij zich onttrok aan de zaak. Verweerder heeft zich op 24 september 2014 onttrokken als advocaat van klaagster.
2.11 Verweerder heeft het dossier op 14 oktober 2014 digitaal toegezonden aan mr. X. Mr. X heeft verweerder 16 oktober 2014 bericht dat het dossier door haar niet was ontvangen., waardoor zij niet meer in staat was een second opinion uit te voeren. Klaagster is verwezen naar een andere advocaat voor de overname van de zaak. Verweerder heeft het dossier op 17 oktober 2014 bij klaagster thuis laten bezorgen.
2.12 Bij brief van 21 november 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
1. de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder niet naar behoren was doordat:
a. verweerder heeft nagelaten alimentatieberekeningen te maken;
b. verweerder heeft nagelaten een verweerschrift in te dienen;
c. verweerder bij herhaling om uitstel van termijnen heeft verzocht;
d. verweerder ondeskundig is om echtscheidingszaken te behandelen;
2. verweerder zich onvoldoende heeft ingezet voor de belangen van klaagster doordat:
a. verweerder teveel met de wederpartij meebewoog;
b. verweerder de zaak van klaagster onvoldoende voortvarend heeft aangepakt;
3. verweerder in zijn communicatie met klaagster tekort is geschoten doordat:
a. verweerder niet terugbelde;
b. verweerder vertraagd en alleen per e-mail en doorgaans in de avonduren reageerde;
4. verweerder zich onzorgvuldig aan de zaak van klaagster heeft onttrokken;
5. verweerder zich grievend heeft uitgelaten jegens klaagster doordat hij haar fatalistisch noemde;
6. verweerder het dossier niet voortvarend en deugdelijk aan de opvolgend advocaat overgedragen;
7. verweerder heeft, ondanks verzoek van klaagster daartoe, zijn declaraties niet gespecificeerd.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft in overleg met klaagster de aanpak van de zaak bepaald en hierover steeds met klaagster gecommuniceerd.
4.2 Het vragen van voorlopige voorzieningen speelde in juni 2013 nog niet. Klaagster zou eerst afwachten wat haar echtgenoot zou doen. Verweerder heeft in overleg met klaagster later wel een verzoek tot voorlopige voorzieningen ingediend. Dit is in het kader van onderhandelingen met de wederpartij aangehouden en uiteindelijk ingetrokken. Het vorderen van alimentatie was niet aan de orde in verband met het ontslag van de echtgenoot van klaagster. Door de opvolgend advocaat is ook berekend dat er inderdaad geen ruimte voor alimentatie was.
4.3 Het doel was om klaagster schuldenvrij uit het huwelijk te laten komen. Klaagster had er, gelet op mogelijke financiële hulp van de vader van de wederpartij, belang bij om buiten de procedure tot een regeling te komen. Er zijn tussen partijen afspraken gemaakt, maar deze werden door hen niet nagekomen.
4.4 Verweerder heeft steeds in overleg met klaagster om uitstel verzocht. Uitstel was in het belang van klaagster, hierdoor ontstond tijd om tot een regeling te komen.
4.5 Verweerder betwist dat hij ondeskundig is in echtscheidingszaken.
4.6 Verweerder heeft zich zeer ingezet voor de belangen van klaagster, met als doel dat klaagster schuldenvrij uit het huwelijk zou komen. Verweerder heeft klaagster steeds op de noodzaak van een regeling gewezen.
4.7 Verweerder betwist de zaak niet voortvarend te hebben aangepakt. Verweerder heeft zich er in het belang van klaagster vooral op gericht er onderling uit te komen.
4.8 Verweerder heeft veelvuldig en conform afspraak buiten de agenda’s om met klaagster gecommuniceerd.
4.9 Het was voor verweerder in september 2014 niet duidelijk dat klaagster zich enkel voor een second opinion tot een andere advocaat had gewend. Het was voor verweerder niet duidelijk of de zaak door een andere advocaat zou worden overgenomen en wat zijn rol nog was.
4.10 Verweerder betwist klaagster fatalistisch te hebben genoemd.
4.11 Het is juist dat er vertraging is ontstaan bij de overdracht van het dossier. Hierover is wel gecommuniceerd.
4.12 Verweerder heeft zijn declaraties gelet op de voormalige familiaire banden met klaagster gematigd. In geval van specificatie van zijn uren zouden zijn rekeningen drie tot vier keer zo hoog zijn uitgevallen.
5 BEOORDELING
5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
Ad klachtonderdeel 1
5.2 Het eerste onderdeel van de klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening. Toetsing aan de norm van artikel 46 van de advocatenwet brengt mee dat de tuchtrechter onderzoekt of de advocaat heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij als advocaat behoort te betrachten tegenover degene wiens belangen hij behartigt. Dit betekent dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang toetst, maar bij zijn beoordeling rekening houdt met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor een advocaat bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waarvoor hij kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen zijn beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De raad zal het eerste onderdeel van de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.
5.3 Klaagster verwijt verweerder geen actie te hebben ondernomen en alsmaar om uitstel te hebben gevraagd. Verweerder stelt hier tegen over dat de aanpak van de zaak, waaronder het bij herhaling vragen van uitstel, berust op tactische overwegingen waar hij in overleg met klaagster voor heeft gekozen. Nu klaagster betwist dat in overleg met haar is gekozen voor de door verweerder gestelde aanpak van de zaak en uit het aan de raad overgelegde procesdossier hiervan niets is gebleken, is niet komen vast te staan dat het bij herhaling vragen van uitstel in overleg met klaagster is gedaan uit tactische overwegingen. De e-mails van klaagster van 12 en 17 december 2013 waarin klaagster met klem vraagt om over te gaan tot het vragen van voorlopige voorzieningen duiden bovendien op het tegenovergestelde. Ook na deze e-mails is verweerder niet tot actie overgegaan. Verweerder is er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat het verloop van de zaak van klaagster bij het herhaalde uitstel was gebaat. Vast staat dat verweerder ook in de bodemprocedure geen actie heeft ondernomen. Indien verweerder van oordeel was dat het indienen van een verweerschrift niet zinvol was, had hij klaagster hierover gemotiveerd dienen te informeren en om misverstanden daarover te voorkomen dit schriftelijk behoren vast te leggen. Verweerder heeft ook de mogelijkheid tot het indienen van een zelfstandige verzoek bij een verweerschrift ten onrechte onbesproken gelaten. Verweerder heeft klaagster derhalve onvoldoende geïnformeerd en geadviseerd. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt welk beleid aan het vragen van uitstel ten grondslag lag. Hij heeft steeds op het laatste moment om uitstel verzocht, waardoor klaagster het risico liep dat de termijn voor het indienen van een verweerschrift ongebruikt zou verstrijken. Klaagster heeft bij voortduring aangegeven dat zij in de echtscheidingsprocedure een verzoek tot alimentatie wenste in te dienen. Het had op de weg van verweerder gelegen de mogelijkheden daartoe te onderzoeken en deze met klaagster te bespreken en haar daarin te adviseren. De raad is op grond van het bovenstaande van oordeel dat verweerder niet die zorgvuldigheid heeft betracht die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht. De raad zal de klachtonderdelen 1a, b en c gegrond verklaren.
5.4 De raad kan op grond van de aan de raad overgelegde stukken niet vast stellen dat verweerder in zijn algemeenheid ondeskundig is om echtscheidingszaken te behandelen, zodat dit onderdeel van de klacht ongegrond zal worden verklaard.
Ad klachtonderdeel 2
5.5 Uit de hiervoor weergegeven feiten alsmede de verklaring van verweerder ter zitting volgt dat verweerder de zaak van klaagster onvoldoende voortvarend heeft aangepakt. Waar de wederpartij op 25 november 2013 een verzoekschrift tot echtscheiding aanhangig heeft gemaakt, vond de eerste inhoudelijke reactie van mr. X eerst plaats op 2 april 2014, overigens aan de hand van op die dag pas verzamelde informatie. De melding van klaagster in december 2014 dat zij financiële problemen had, leidde niet tot actie van verweerder. Ook op verzoeken van de wederpartij tot overleg reageerde verweerder niet dan wel erg laat. Verweerder heeft zich aldus onvoldoende ingezet voor de belangen van klaagster. Evenwel is niet komen vast te staan dat verweerder teveel heeft meebewogen met de wederpartij, waardoor de belangen van klaagster zouden zijn geschaad. De raad zal daarom onderdeel 2a ongegrond verklaren en onderdeel 2b gegrond.
Ad klachtonderdeel 3
5.6 Het derde onderdeel van de klacht heeft betrekking op de wijze van communiceren van verweerder met klaagster. Vast staat dat tussen klaagster en verweerder veelvuldig en over en weer op in het zakelijk verkeer ongebruikelijke tijdstippen per e-mail is gecorrespondeerd. Nu klaagster ook zelf in de avonduren berichten aan verweerder heeft verzonden en nimmer over het tijdstip van verzending van e-mails door verweerder heeft geklaagd kan klaagster hierover achteraf niet meer klagen. Gelet op het veelvuldige contact tussen klaagster en verweerder is de klacht over het gebrek aan communicatie naar het oordeel van de raad ongegrond.
Ad klachtonderdeel 4
5.7 Verweerder stelt dat hij uit de brief van klaagster van 23 september 2014, waarin zij hem berichtte dat zij zich tot een andere advocaat had gewend, had begrepen dat de zaak door een andere advocaat overgenomen zou worden en dat hij daarom brieven had opgesteld voor de rechtbank en de advocaat van de wederpartij met de mededeling dat hij zich onttrok aan de zaak. Verweerder heeft zijn brieven op 23 september 2014 in concept aan klaagster toegezonden. Klaagster heeft geen vragen gesteld bij de door verweerder aangekondigde onttrekking noch zich daartegen verzet, zodat aannemelijk is dat verweerder zich in opdracht van, althans in overeenstemming met, klaagster heeft onttrokken aan de procedure. Dit klachtonderdeel zal derhalve ongegrond worden verklaard.
Ad klachtonderdeel 5
5.8 Verweerder betwist klaagster fatalistisch te hebben genoemd. Nu de opvattingen van partijen over dit onderdeel van de klacht lijnrecht tegenover elkaar staan kan niet worden vastgesteld dat het verweten handelen heeft plaatsgevonden en zal dit onderdeel van de klacht ongegrond worden verklaard.
Ad klachtonderdeel 6
5.9 Vast staat dat op 26 september 2014 aan verweerder is verzocht het dossier over te dragen. Verweerder heeft het dossier op ondeugdelijke wijze op 17 oktober 2014 aan de opvolgende advocaat toegezonden, terwijl hij zelf had benadrukt dat deze zich op 8 oktober 2014 diende te stellen en dat hem door de wederpartij bij herhaling was medegedeeld dat deze niet langer bereid was medewerking te verlenen aan een verder uitstel. Verweerder mocht er onder die omstandigheden niet op vertrouwen dat de opvolgende advocaat gelet op de wisseling van advocaten wel uitstel zou verkrijgen en had onder die omstandigheden voor directe toezending van het dossier behoren zorg te dragen. De te late en ondeugdelijke wijze van aanlevering van het dossier valt verweerder tuchtrechtelijk aan te rekenen, zodat dit onder deel van de klacht gegrond is.
Ad klachtonderdeel 7
5.10 Een advocaat dient zijn declaraties desgevraagd te specificeren. Nu niet gebleken is dat klaagster om een specificatie van de declaraties heeft verzocht, zal de raad dit onderdeel van de klacht afwijzen.
6 MAATREGEL
6.1 De raad is van oordeel dat gelet op de ernst van het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen niet kan worden volstaan met een lichtere dan de hierna op te leggen maatregel. Met de eerder aan verweerder opgelegde tuchtrechtelijke maatregelen zal bij de bepaling van de maatregel geen rekening worden gehouden omdat het onderhavige handelen van verweerder heeft plaatsgevonden in de periode voorafgaand aan de uitspraken waarbij die maatregelen zijn opgelegd.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de klachtonderdelen 1a, b en c, 2b en 6 gegrond en legt ter zake aan verweerder de maatregel van berisping op;
verklaart de klachtonderdelen 1d, 2a, 3, 4, 5 en 7 ongegrond.
Aldus beslist door mr. P. H. Brandts, voorzitter, mrs. J.D.E. van den Heuvel, S.A.R. Lely, A.J.F. van Dok en A.L.W.G. Houtakkers , leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en bij vervroeging uitgesproken ter openbare zitting van 30 mei 2016.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 30 mei 2016
verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan, ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-
West-Brabant
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Van deze beslissing kan, ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- verweerder
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 85452, 2508 CD Den Haag
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088 - 205 3701. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
088 - 205 3777 of griffie@hofvandiscipline.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl