Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-07-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2018:153

Zaaknummer

18-380

Inhoudsindicatie

Wrakingsverzoek afgewezen. Volgens klaagster is de schijn van belangenverstrengeling gewekt omdat de gewraakte tuchtrechters uit hetzelfde arrondissement komen als de beklaagde advocaten en daarmee in feite collega’s zijn. Klaagster heeft al uit de oproepingsbrief voor de zitting kunnen vernemen dat bedoelde tuchtrechters zitting zouden hebben in de raad. Nu het wrakingsverzoek eerst ter zitting is gedaan, is het te laat en kennelijk ongegrond. Geen verschoonbare termijnoverschrijding.

Uitspraak

Beslissing van de wrakingskamer van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 9 juli 2018

in de zaak 18-380

naar aanleiding van het verzoek om wraking van de hierna te noemen tuchtrechters van de raad, ingediend door

 

verzoekster

tegen

de leden in de samenstelling van de raad van 18 mei 2018

verweerders

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij de raad zijn een viertal klachten van verzoekster aanhangig met de zaaknummers: 17 763, 17 764, 17-765 en 17-766.

1.2    Bij voorzittersbeslissingen van 29 november 2017 (inzake 17-763 en 17 764) en van 6 december 2017 (inzake 17 765 en 17-766) zijn de klachten deels kennelijk niet-ontvankelijk en voor het overige kennelijk ongegrond geoordeeld.

1.3    Verzoekster heeft tegen deze beslissingen verzet ingesteld.

1.4    De verzetzaken worden behandeld door de tuchtrechters mr. A.E. Zweers (voorzitter) en mrs. W.H. Kesler, G.E.J. Kornet, H.J.P. Robers, A.S.M. Zweerman-Oude Breuil (leden).

1.5    Ter zitting van 18 mei 2018, waarop genoemde verzetten behandeld zouden worden, heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen mrs. W.H. Kesler, G.E.J. Kornet, H.J.P. Robers, A.S.M. Zweerman-Oude Breuil (hierna: de tuchtrechters). Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt. Het door verzoekster ter zitting overhandigde schriftelijke wrakingsverzoek is aan het proces-verbaal gehecht.

1.6    De tuchtrechters hebben in hun verweerschrift van 21 juni 2018 laten weten niet in de wraking te berusten.

 

2    BEOORDELING VAN HET WRAKINGSVERZOEK

2.1    Ingevolge artikel 512 Wetboek van Strafvordering kan op verzoek van een partij elk van de tuchtrechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De artikelen 512 tot en met 519 Wetboek van Strafvordering zijn ingevolge artikel 47 Advocatenwet van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de tuchtrechters van de raad.

Wrakingsgronden

2.2    De gronden voor wraking van genoemde tuchtrechters komen in de kern op het volgende neer.

2.3    Verzoekster heeft onvoldoende vertrouwen in een onpartijdige behandeling van de klachten door genoemde tuchtrechters. De tuchtrechters zijn werkzaam als advocaat in hetzelfde arrondissement als de beklaagde advocaten in de zaken 17-765 en 17-766. Daardoor oefenen de tuchtrechters al geruime tijd als collega’s van de beklaagde advocaten hun vak uit in hetzelfde arrondissement en hebben zij professioneel en anderszins met de beklaagde advocaten van doen. Hiermee is per definitie de schijn van belangenverstrengeling gewekt. Volgens verzoekster is het gebruikelijk om in dit geval tuchtrechters van buitenaf (bedoeld zal zijn: uit een ander arrondissement) als tuchtrechter aan te trekken.

2.4    Gelet op de voor verzoekster tot dan toe nadelige klachtbehandeling (procedureel en inhoudelijk), hetgeen tot vragen heeft geleid over een onpartijdige behandeling, had het juist voor de hand gelegen om (uitsluitend) tuchtrechters te benoemen die onbekend zijn met de vier beklaagde advocaten en op voldoende professionele en persoonlijke afstand staan.

Beoordeling

2.5    Volgens vaste rechtspraak staat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter voorop, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (vgl. Hof van Discipline 18-05-2015, ECLI:NL:TAHVD:2015:146).

2.6    Een wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra de verzoeker bekend is geworden met de feiten en omstandigheden die aan de wraking ten grondslag worden gelegd (artikel 1 lid 5 van het wrakingsprotocol Raden van Discipline). Aan verzoekster is bij de oproepingsbrief van 19 april 2018 de samenstelling van de raad ter zitting van 18 mei 2018 meegedeeld. Uit die brief volgt onder meer dat de thans gewraakte tuchtrechters zitting zouden hebben in de raad. Nu het wrakingsverzoek eerst ter zitting van 18 mei 2018 is gedaan, een kleine maand later, is het wrakingsverzoek te laat ingediend. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is geen sprake, ook niet omdat verzoekster door drukte pas op de ochtend van de zitting in de gelegenheid is geweest om de tuchtrechters ‘te googelen’, zoals zij heeft gesteld. Dit is een omstandigheid die voor rekening van verzoekster zelf dient te komen.

2.7    Los daarvan vormt de enkele omstandigheid dat een of meer tuchtrechters werkzaam zijn in hetzelfde arrondissement als (een van) de beklaagde advocaten geen grond voor gerechtvaardigde twijfel aan hun niet-vooringenomenheid ten aanzien van de behandeling van de door verzoekster ingediende klachten. Een gerechtvaardigde grond voor wraking ontbreekt, zowel objectief als subjectief.

2.8    Het verzoek tot wraking behelst ook voor het overige geen feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de genoemde tuchtrechters schade zou kunnen lijden.

2.9    Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond.

2.10    Gelet op het hiervoor overwogene moet het wrakingsverzoek worden afgewezen.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-     wijst het verzoek tot wraking af.

 

Deze beslissing is gegeven door mr. J.R. Veerman, voorzitter en mrs. H.H. Tan en H. Dulack, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Roorda als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2018.

 

griffier              voorzitter

 

Verzonden d.d. 9 juli 2018