Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-05-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2016:92

Zaaknummer

16-201/DB/ZWB/d

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Het is een advocaat niet toegestaan om in strijd met de voor advocaten gelden gedragsregels een verklaring op te stellen en door zijn cliënt(en) te doen ondertekenen , waarin hem vooraf toestemming wordt gegeven in geval van mogelijke toekomstige tegenstrijdige belangen tegen die cliënt op te treden.

Inhoudsindicatie

In het tuchtrecht voor advocaten is aan een advocaat geen zwijgrecht in de zin waar verweerder op doelt, namelijk om niet zichzelf te hoeven belasten, toegekend.

Inhoudsindicatie

Een advocaat kan zich evenmin met een beroep op zijn geheimhoudingsplicht onttrekken aan zijn plicht om de deken, op wie immers ook een geheimhoudingsplicht rust, te informeren en te reageren op bezwaren van de deken.

Inhoudsindicatie

Dekenbezwaar gegrond; schorsing 4 weken. Kostenveroordeling.

Uitspraak

 

 Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 30 mei 2016

 

in de zaak 16-201/DB/ZWB/D

 

naar aanleiding van het bezwaar van:

 

 

klager

 

tegen:

 

verweerder

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 1 maart 2016 met kenmerk K16-017 , door de raad ontvangen op 1 maart 2016 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant haar bezwaar tegen verweerder t er kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 4 april 2016 in aanwezigheid van de deken en verweerder . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van:

-       de brief van de deken van 1 maart 2016, met bijlagen.

2          FEITEN

          Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1      Bij gelegenheid van de oprichting van de coöperatieve vereniging HNA, verder te noemen de coöperatie, is op 20 januari 2012 het “Intern Reglement bij tegenstrijdig belang” opgesteld, waarin onder meer het volgende is bepaald :

Artikel 6.

                 Aangezien (verweerder) heden als advocaat van de Coöperatie benoemd en hij hiervoor al aan enkele Leden rechtsbijstand heeft verleend is er behoefte aan een nadere regeling:

a.    Het bepaalde in de artikelen 1 tot en met 5 zijn van overeenkomstige toepassing op de verhouding tussen (verweerder) en de Leden.

b.    Indien een Lid (verweerder) als advocaat wenst in te schakelen, dan wel op andere wijze verzoekt om hem in rechte bij te staan, zal (verweerder) nagaan of er een tegenstrijdig belang is, dan wel in de toekomst te duchten is tussen zijn cliënten en Leden, dan wel tussen zijn cliënten en de Coöperatie;

c.    Bij geconstateerd tegenstrijdig belang zal hij voor het desbetreffende Lid niet optreden;

d.    (verweerder) zal te allen tijde een keuze maken voor de belangen van de Coöperatie;

e.    Ieder Lid wordt geacht aan (verweerder) vooraf toestemming te hebben gegeven om de belangen van de Coöperatie te behartigen indien de Coöperatie hem verzoekt op te treden tegen het desbetreffende Lid.

 

2.2      Verweerder heeft in een familierechtelijke kwestie tot oktober 2013 opgetreden voor cliënt X. Verweerder heeft zijn voormalige cliënt op 12 juni 2015 namens de vennootschappen A en B  gedagvaard tegen de zitting van 1 juli 2015. Verweerder vorderde in die procedure namens A en B een bedrag van € 7.600.000,- en heeft diverse beslagen doen leggen op vermogensbestanddelen van zijn voormalige cliënt. Vennootschap B is op 4 juni 2012 opgericht. Verweerder is tevens bestuurder van beide vennootschappen. De vennootschappen beschikten over een geplaatst en gestort kapitaal van € 3,-.

2.3      Verweerder heeft op 25 juni 2015 naar aanleiding van een door zijn voormalige cliënt bij de deken ingediende klacht aan de (waarnemend) deken toegezegd zich niet als advocaat voor de vennootschappen A en B te zullen stellen. Verweerder heeft de (waarnemend) deken per e-mail van 1 juli 2015 bericht na nadere bestudering van de door zijn voormalig cliënt tegen hem ingediende klacht te hebben besloten op zijn toezegging terug te komen en zich alsnog te zullen stellen voor de vennootschappen A en B. Op 6 juli 2015 heeft een gesprek tussen verweerder en de deken plaatsgevonden. Dit heeft ertoe geleid dat verweerder zich vervolgens op 8 juli 2015 in de procedure tegen zijn voormalig cliënt heeft onttrokken als advocaat van A en B.

2.4      Verweerder heeft in 2012 een bedrag van € 25.000,- geleend van cliënt X. Het bedrag is op 3 maart 2014 vermeerderd met een bedrag van € 225,- aan rente aan cliënt X  terugbetaald.           

        

3          bezwaar

3.1      Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.    verweerder in strijd met gedragsregel 7 lid 4 is opgetreden tegen een voormalig cliënt, terwijl niet was voldaan aan de vereisten van gedragsregel 7 lid 5;

2.    verweerder een document heeft opgesteld en door zijn toenmalig cliënt heeft laten ondertekenen, waarin is vastgelegd dat verweerder in geval van tegenstrijdige belangen tegen deze cliënt zou mogen optreden, alsmede zich op dit document zou mogen beroepen;

3.    verweerder ondernemingen/vennootschappen heeft opgericht met kennelijk als uitsluitend doel om zijn voormalig cliënt te kunnen aanspreken en tegen hem te kunnen procederen, waarbij ook nog eens komt dat deze ondernemingen/vennootschappen bij verlies van procedures geen verhaal bieden;

4.    verweerder met het optreden tegen zijn voormalig cliënt de vrijheid en onafhankelijkheid in de uitoefening van zijn beroep in gevaar heeft gebracht, omdat verweerder persoonlijk als aandeelhouder en/of anderszins van de tegen zijn voormalig cliënt optredende partijen belang heeft bij de uitkomst van de zaak;

5.    verweerder zich niet heeft gehouden aan een onvoorwaardelijke toezegging aan de (waarnemend) deken;

6.    verweerder de vrijheid en onafhankelijkheid in de uitoefening van zijn beroep in gevaar heeft gebracht door een geldlening bij zijn voormalig cliënt af te sluiten.

 

3.2      De deken heeft ter zitting naar voren gebracht dat verweerder, door tot aan de mondelinge behandeling bij de raad van discipline van haar onderhavig bezwaar daartegen geen verweer te voeren, haar niet in de gelegenheid heeft gesteld haar bezwaren te heroverwegen en haar heeft belemmerd in haar onderzoek naar de praktijkvoering door verweerder. De raad vult op grond van wat door de deken ter zitting naar voren is gebracht het bezwaar met inachtneming van het bepaalde in artikel 46d lid 9 Advocatenwet als volgt aan:

7.    verweerder heeft onderzoek van de deken gefrustreerd en de deken in haar toezichthoudende taak belemmerd.

3.3      De betrokkenheid van verweerder bij de door hem aangegeven activiteiten en de in dat kader opgerichte ondernemingen/ rechtspersonen op zich is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Wel dient verweerder die activiteiten gescheiden te houden van zijn advocatenpraktijk om een ontoelaatbare vermenging van belangen en andere gevolgen die bij een advocaat en zijn beroepsuitoefening niet passen, te voorkomen. In het geval waarop de klacht van de voormalige cliënt X van verweerder betrekking heeft, heeft verweerder het scheiden van zijn (zakelijke) belangen als advocaat en zijn (privé)belangen bij de door hem gesteunde goede doelen op ontoelaatbare wijze uit het oog verloren.

 

4          VERWEER

4.1      Verweerder heeft door op te treden voor de vennootschappen A en B tegen klager gehandeld in het landsbelang. Het landsbelang dient te prevaleren boven een privébelang.

4.2      Er is geen sprake van belangenverstrengeling. Er is immers voldaan aan de criteria van regel  7 lid 5 Gedragsregels 1992. Het betreft niet dezelfde kwestie en dezelfde belangen. Verder geldt dat geen enkele vertrouwelijke informatie van klager of zaaksgebonden informatie van belang is of kan zijn in de zaak tegen klager. Er is immers geen enkele relatie tussen de coöperatie en de kwestie van de nakoming van het convenant in de familierechtelijke kwestie. Daar komt bij dat de toenmalige financiële situatie van klager is gewijzigd en daarom in de zaak tegen klager niet relevant is. Ten slotte is er ook geen sprake van redelijke bezwaren aan de zijde van klager. Klager was immers medeoprichter van de coöperatie en de oprichters hebben bij de oprichting unaniem besloten dat het belang van de coöperatie prevaleert boven het belang van een lid. Vastgesteld is dat bij een tegengesteld belang verweerder als advocaat van de coöperatie mag optreden. Aldus is ook voldaan aan het bepaalde in regel 7 lid 6 Gedragsregels 1992 doordat klager bij voorbaat heeft ingestemd en bij voorbaat opdracht heeft gegeven aan verweerder om op te treden tegen ieder lid dat een tegenstrijdig belang heeft met dat van de coöperatie en eiseressen. De informatie over de vermogensbestanddelen waarop beslag is gelegd, is niet afkomstig uit het dossier van klager in de familierechtelijke kwestie maar is door klager aan de coöperatie verstrekt. Daartoe heeft klager zelf een aantal verklaringen ondertekend van 19 januari 1992, waarin hij aan de coöperatie opgave doet van de bankrekeningen en zijn onroerende zaak, waarop beslag is gelegd. Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van vertrouwelijke gegevens uit het archiefdossier van klager en zijn  geheimhoudingsplicht bewaakt.

 

4.3      Het bestuur van de vennootschappen A en B is een delegatie uit de coöperatie en door de leden gekozen. Verweerder treedt niet op voor zijn eigen belang, maar voor het belang van (de leden van) de coöperatie. De coöperatie heeft de vennootschappen A en B gevraagd onderzoek te doen naar klager en om namens de coöperatie tegen klager op te treden. Verweerder trad uitsluitend op voor de coöperatie en in het landsbelang.

4.4      De kantoorklachtenregeling voldoet aan het bepaalde in artikel 6.28 Voda en ligt voor een ieder ter inzage op zijn kantoor. De kantoorklachtenregeling wordt op verzoek toegezonden. Het kantoor van verweerder heeft geen website.

4.5      In verband met intimiderende activiteiten rond de woning en het kantoor van verweerder heeft verweerder zich op 1 juli 2015 gesteld in de procedure, zodat de zaak in ieder geval voor de rechter kwam. Het is niet ethisch een andere advocaat met de zaak te belasten als deze niet eerst is voorbereid op het gevaar vanwege de intimidatie. Daarom heeft verweerder zich gesteld en overigens heeft hij de waarnemend deken op de hoogte gebracht. Verweerder heeft zich vervolgens teruggetrokken als advocaat van de vennootschappen A en B nadat de toegang tot de rechter voor hen als eisende partijen was veiliggesteld.

4.6      De afspraak met de deken hield niet in dat verweerder buiten de procedure tegen klager niet als raadsman van de vennootschappen kon optreden. Het stond hem vrij namens de vennootschappen in een tuchtrechtprocedure tegen de gemachtigde van klager op te treden.

4.7      Het geleende bedrag van € 25.000,- had betrekking op een hulpverleningsproject ten behoeve van toekomstige hulpverlening aan kinderen door de coöperatie. Verweerder heeft aangeboden dat project te ondersteunen zodra een privébelegging met positief rendement kon worden afgesloten. Klager heeft in afwachting daarvan aangeboden voor te financieren zodat de investering van de coöperatie kon door gaan. Aangezien verweerder het project had “geadopteerd”, heeft klager het geld aan hem overgemaakt. Naderhand is het project door een ander overgenomen en heeft deze het geld aan klager terugbetaald. Het ging om de ondersteuning van goede doelen. Er is geen geldlening gesloten ten behoeve van de praktijk van verweerder.

 

5          BEOORDELING

5.1      De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend na 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het nieuwe recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de nieuwe Advocatenwet bedoeld.

 

Ad onderdeel 1

5.2      Het is een advocaat niet toegestaan op te treden tegen voormalig cliënt, tenzij met inachtneming van het bepaalde in regel 7 lid 5 Gedragsregels 1992 cumulatief is voldaan aan de volgende criteria:

1.    de aan de advocaat toevertrouwde of toe te vertrouwen belangen betreffen niet dezelfde kwestie ten aanzien waarvan de voormalige cliënt of bestaande cliënt werd of wordt bijgestaan door de advocaat of een kantoorgenoot van hem, de aan de advocaat toevertrouwde belangen of toe te vertrouwen belangen hielden of houden ook geen verband met die kwestie en een daarop uitlopende ontwikkeling is evenmin aannemelijk;

2.    de advocaat of zijn kantoorgenoot beschikt niet over vertrouwelijke informatie van welke aard dan ook afkomstig van zijn voormalige cliënt of bestaande cliënt, dan wel zaaksgebonden informatie of informatie de persoon dan wel het bedrijf van de voormalige cliënt of de bestaande cliënt betreffende, die van belang kan zijn in de zaak tegen de voormalige cliënt of de bestaande cliënt,

3.    ook overigens is niet van redelijke bezwaren gebleken aan de zijde van de voormalige of de bestaande cliënt of aan de zijde van de partij, die zich met het verzoek tot behartiging van zijn belangen tot de advocaat heeft gewend.

                

5.2     De zaak waarin verweerder X eerder heeft bijgestaan betrof een familierechtelijke kwestie die niets van doen had met de civielrechtelijke zaak tussen X en de vennootschappen A en B, zodat voldaan is aan het eerste criterium. Anders ligt dit ten aanzien van het tweede en derde criterium. Verweerder beschikte uit hoofde van de door hem behandelde familierechtelijke zaak over de financiële gegevens betreffende de inkomens- en vermogenspositie van X. Deze informatie was relevant in de civielrechtelijke procedure die X namens de vennootschappen A en B tegen X is opgestart. In deze procedure is door verweerder immers namens zijn cliënten beslag gelegd op vermogensbestanddelen van X. De stelling van verweerder dat hij de informatie over de vermogensbestanddelen uit een andere bron heeft ontvangen en dat de informatie uit de familierechtzaak verouderd was en door hem niet gebruikt is, wordt gepasseerd. Uitgangspunt is dat het een advocaat, die beschikt over relevante vertrouwelijke informatie van een (voormalig) cliënt, die tegen die cliënt gebruikt kan worden, niet vrij staat tegen die cliënt op te treden. Wat overigens ook verder van de stelling van verweerder moge zijn, mede bezien in het licht van de betwisting van deze stelling door klager kan de raad de juistheid hiervan niet vaststellen. Daarnaast zijn de door klager geformuleerde bezwaren als redelijk in de zin van regel 7 lid 5 onder 3 Gedragsregels 1992 te kwalificeren en wordt hetgeen verweerder in dit verband als verweer heeft aangevoerd, verworpen. Aldus stond het verweerder ook op grond daarvan niet vrij tegen voormalig cliënt X op te treden. Het op regel 7 lid Gedragsregels 1992 gebaseerde verweer dat cliënt X in het kader van een voormalige samenwerking in een coöperatie een verklaring heeft ondertekend dat het verweerder in geval van een conflict tussen klager en de coöperatie vrij stond om ten behoeve van de coöperatie  tegen klager op te treden wordt eveneens verworpen. Nog daargelaten dat het verweerder in de gegeven omstandigheden niet vrijstond zich te beroepen op de betreffende verklaring, alleen al niet omdat deze alsdan zou gelden als een abstracte rechtvaardiging om te allen tijde tegen een (voormalig) cliënt, die deze verklaring heeft ondertekend, te kunnen optreden, heeft deze ook geen betrekking op de concrete situatie waarop de klacht betrekking heeft. Immers, er was tussen X en verweerder niet alleen sprake was van een bestuurlijke samenwerking, maar ook van een advocaat-cliënt relatie in een zaak die niets van doen had met de coöperatie. Verweerder beschikte uit hoofde van die advocaat-cliënt relatie tussen verweerder en X in privé in een familierechtelijke kwestie over relevante vertrouwelijke informatie van X die in de civiele procedure van de vennootschappen A en B tegen hem gebruikt kon worden. Daarbij is niet van belang of verweerder al dan niet daadwerkelijk van die informatie gebruik heeft gemaakt. Van belang voor de beoordeling of het een advocaat vrij staat om tegen een voormalig cliënt op te treden is of hij beschikt over vertrouwelijke informatie die hij tegen zijn cliënt kan gebruiken. Het verweer dat verweerder heeft gehandeld uit landsbelang wordt eveneens gepasseerd nu dit enerzijds door verweerder niet is aangetoond en anderzijds een advocaat dient te handelen in het belang van zijn cliënt.

 

5.4     De raad komt op grond van het bovenstaande tot het oordeel dat het verweerder tuchtrechtelijk valt aan te rekenen dat hij  in de procedure van de vennootschappen van A en B tegen X is opgetreden. Het eerste onderdeel van het bezwaar is gegrond.

 

  Ad onderdeel 2

 5.5    Vast staat dat X op 20 januari 2012 een door verweerder opgesteld document heeft ondertekend, onder meer inhoudende dat ieder lid van de coöperatie werd geacht aan verweerder vooraf toestemming te hebben gegeven om de belangen van de Coöperatie te behartigen indien de Coöperatie hem zou verzoeken op te treden tegen het desbetreffende lid. X heeft het betreffende document in zijn hoedanigheid van (mede)bestuurslid ondertekend, geruime tijd voordat hij in privé cliënt van verweerder werd.

 

5.6     Het is een advocaat niet toegestaan om in strijd met de voor advocaten gelden gedragsregels een verklaring op te stellen en door zijn cliënt(en) te doen ondertekenen, waarin hem vooraf toestemming wordt gegeven in geval van mogelijke toekomstige tegenstrijdige belangen tegen die cliënt op te treden. Indien zich een dergelijke situatie zich voordoet behoort een advocaat zich in beginsel in het geheel terug te trekken, tenzij de voormalig cliënt op het moment waarop het tegenstrijdige belang zich voordoet geen bezwaar heeft tegen het optreden van die advocaat tegen hem. In de zaak van X komt daar nog bij, dat hij de verklaring heeft ondertekend als medebestuurslid van de coöperatie en dat de verklaring betrekking had op mogelijk tegenstrijdige belangen tussen X en de coöperatie. De situatie waarop de klacht van X betrekking heeft, is bovendien een geheel andere. Verweerder heeft X immers in een privézaak bijgestaan, waarop de verklaring in het geheel geen betrekking heeft. Het opstellen van en onder bovenvermelde omstandigheden inroepen van de verklaring van 20 januari 2012 valt verweerder tuchtrechtelijk aan te rekenen. Onderdeel 2 van het bezwaar is gegrond.

 

Ad onderdeel 3

 

5.7     Als niet weersproken staat vast dat verweerder vennootschappen heeft opgericht met kennelijk als uitsluitend doel om zijn voormalig cliënt te kunnen aanspreken en tegen hem te kunnen procederen, waarbij ook nog eens komt dat deze vennootschappen bij verlies van procedures geen verhaal bieden. Hiervan valt verweerder eveneens tuchtrechtelijk een verwijt te maken. Onderdeel 3 van het bezwaar is gegrond.

 

Ad onderdeel 4

 

5.8     In het belang van een goede rechtsbedeling dient een advocaat zorg te dragen voor de rechtsbescherming van zijn cliënt. Daartoe is de advocaat bij de uitoefening van zijn beroep onafhankelijk ten opzichte van zijn cliënt, derden en de zaken waarin hij als zodanig optreedt. (artikel 10 Advocatenwet).

 

5.9     Vast staat dat verweerder in de procedure van de vennootschappen A en B tegen X in meerdere hoedanigheden betrokken was. Uit de aan de raad overgelegde stukken is gebleken dat verweerder als advocaat en als bestuurder en/of aandeelhouder betrokken is bij diverse rechtspersonen die zich naar zeggen van verweerder bezig houden met activiteiten op het gebied van goede doelen. Zo is verweerder advocaat en bestuurslid van de coöperatie en bestuurslid van de vennootschappen A en B. De raad overweegt dat verweerder, gelet op de in zijn hoedanigheid van bestuurslid gebleken grote betrokkenheid van verweerder bij de coöperatie en in het verlengde daarvan de vennootschappen A en B, door tevens als advocaat van die rechtspersonen op te treden een situatie in het leven heeft geroepen  waarin hij bij de uitoefening van zijn beroep van advocaat onvoldoende onafhankelijkheid in acht heeft genomen ten opzichte van zijn cliënten en de zaken waarin hij als zodanig optrad. Verweerder was immers persoonlijk betrokken bij de belangen van zijn cliënten. Onafhankelijkheid ten opzichte van de cliënt betreft een van de kernwaarden van de advocatuur, zodat verweerder ter zake een ernstig tuchtrechtelijk verwijt te maken valt.

 

Ad onderdeel 5

 

5.10   Vast staat dat verweerder tijdens een gesprek op 25 juni 2015 met de waarnemend deken heeft toegezegd niet meer voor de vennootschappen A en B op te zullen treden. Desondanks heeft verweerder zich, zonder nader vooroverleg met de waarnemend deken dan wel de deken,  op 1 juli 2015 in de door hem namens de vennootschappen A en B aanhangig gemaakte procedure gesteld als advocaat van beide vennootschappen. Voor zover verweerder van mening was dat er voor hem een gegronde reden was op grond waarvan hij zich genoodzaakt zag zich in strijd met de eerder met de waarnemend deken gemaakte afspraak toch als advocaat van deze vennootschappen te moeten stellen, had het op zijn weg gelegen hierover contact met de waarnemend deken dan wel de deken op te nemen. Het zonder nader overleg handelen in strijd met een toezegging aan de waarnemen deken valt verweerder tuchtrechtelijk ernstig aan te rekenen.

 

Ad onderdeel 6

 

5.11   Vast staat dat verweerder een grote geldsom heeft ontvangen van X. Partijen verschillen van mening waarvoor dit geld was bestemd. Wat hiervan ook moge zijn, vast staat dat verweerder een bedrag van

€ 25.000,- van X heeft ontvangen. Aangezien een advocaat, anders dan een honorarium voor door hem verrichte werkzaamheden, geen geld van een cliënt behoort aan te nemen, heeft klager tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld . Onderdeel 6 van het bezwaar is gegrond.

 

Ad onderdeel 7

 

5.12   In de advocatenwet is aan de raden van toezicht en daarmede aan de deken onder meer opgedragen een behoorlijke uitoefening van de praktijk te bevorderen. Bovendien heeft de deken de taak om een onderzoek in te stellen naar elke bij hem ingediende klacht. De advocaat tegen wie een klacht is ingediend is daarom in het algemeen verplicht de nodige inlichtingen aan de deken te verstrekken. Verweerder heeft weliswaar gereageerd op de door de heer X ingediend klachten , maar heeft, toen de deken aanleiding zag de klacht te ondersteunen met een dekenbezwaar, nagelaten te reageren op de bezwaren van de deken. Verweerder heeft zich in gesprekken met de deken, en overigens ook nog ter zitting van de raad, beroepen op een door verweerder als zodanig aangeduid  zwijgrecht en verschoningsrecht.    In het tuchtrecht voor advocaten is aan een advocaat echter geen zwijgrecht in de zin waar verweerder op doelt, namelijk om niet zichzelf te hoeven belasten, toegekend. Ook een voorstel om dit recht op te nemen in de wet die sinds 1 januari 2015 van kracht is, is geschrapt. Een advocaat dient dus tegenover de deken en de tuchtrechter te verklaren omtrent een klacht dan wel een bezwaar. (HvD 22-04-2016; 150074)

 

5.13   Een advocaat kan zich evenmin met een beroep op zijn geheimhoudingsplicht onttrekken aan zijn plicht om de deken, op wie immers ook een geheimhoudingsplicht rust, te informeren en te reageren op bezwaren van de deken. Door met een beroep op een niet bestaand zwijgrecht en verschoningsrecht niet althans niet inhoudelijk te reageren op de bezwaren van de deken, heeft verweerder de deken in haar hiervoor omschreven taakuitoefening belemmerd. Ook hiervan valt verweerder een ernstig tuchtrechtelijk verwijt te maken.

 

 

6          MAATREGEL

6.1       Het bezwaar van deken is in alle onderdelen gegrond. Gelet op de ernst van de bezwaren van de deken, waaronder ook het niet voldoen aan een van de kernwaarden van de advocatuur door onvoldoende onafhankelijkheid ten opzichte van zijn cliënten te bewaren, voorts het niet nakomen van een met de waarnemend deken gemaakte afspraak en het belemmeren van de deken in haar toezichthoudende taak en de omstandigheid dat verweerder er blijk van heeft gegeven geen enkel inzicht te hebben in het tuchtrechtelijk verwijtbaar karakter van zijn  handelen, is de raad van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere dan de hierna op te leggen maatregel. De raad acht rekening houdend met het bovenstaande de maatregel van vier weken schorsing in de uitoefening van de praktijk passend en geboden, waarbij de inzagetermijn van artikel 8a lid 3 Advocatenwet wordt verkort tot één jaar.

 

7         KOSTENVEROORDELING

7.1.    De raad ziet aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

 

                           BESLISSING

De raad van discipline:

-        verklaart het bezwaar in alle onderdelen gegrond;

-        legt aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 4 weken op;

-        bepaalt dat de schorsing ingaat één maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:

          de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,

           verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat

           de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven];

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

-           bepaalt dat de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot één jaar.

 

 

Aldus beslist door mr. P. H. Brandts, voorzitter, mrs. J.D.E. van den Heuvel, S.A.R. Lely, A.J.F. van Dok en A.L.W.G. Houtakkers , leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 mei 2016.

 

Griffier                                                                                            Voorzitter

 

 

 

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

Deze beslissing is in afschrift op 30 mei 2016

 

 

 

verzonden aan:

-            verweerder/verweerster

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant      

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

 

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant      

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.       Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

 

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

 

c.       Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof:

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl