Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-05-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2016:94

Zaaknummer

16-291/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klager verwijt verweerder dat hij hem foutief heeft voorgelicht over de aftrek van het voorarrest, alsmede dat hij hem heeft misleid over de gevolgen van het niet opvolgen van de opdracht tot reclasseringscontact. Verder verwijt klager verweerder de gevolgen van het niet verschijnen op de TUL-zitting, en het feit dat klager nu moet procederen tegen de Staat om zijn gelijk te krijgen. Het dossier bevat geen aanknopingspunten voor de juistheid van de stelling van klager dat verweerder hem foutief zou hebben voorgelicht en misleid. Ook voor wat betreft de overige verwijten van klager geldt dat op geen enkele wijze is gebleken dat verweerder tuchtrechtelijk laakbaar jegens hem heeft gehandeld. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 10 mei 2016

in de zaak 16-291/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

  

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 14 maart 2016 met kenmerk R 2016/25 ml, door de raad ontvangen op 17 maart 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager is op 16 mei 2012 door de Rechtbank Rotterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk. Als bijzondere voorwaarden heeft de rechtbank verplicht reclasseringstoezicht opgelegd, alsmede opname op een Forensisch Psychiatrische Afdeling in een zorginstelling.

1.2    Klager heeft verweerder verzocht hem in hoger beroep bij te staan. Klager had acht maanden in voorlopige hechtenis doorgebracht. Verweerder heeft ter zitting van 29 november 2012 de verdediging gevoerd bij het Gerechtshof Den Haag. Het Gerechtshof Den Haag heeft klager bij arrest van 13 december 2012 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

1.3    Voorts staat in het dictum van het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 13 december 2012:

“Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig acht, onder behandeling zal stellen van de reclasseringsinstelling Bouman GGZ op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling vast te stellen, teneinde zich te laten behandelen voor zijn persoonlijkheidsstoornis en zijn alcoholafhankelijkheid, waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van deze voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.”

1.4    Klager wenste cassatie in te stellen tegen dit arrest. Hij is in de cassatieprocedure bijgestaan door een kantoorgenoot van verweerder. Eén van de cassatiemiddelen richtte zich tegen de bijzondere voorwaarde. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep bij arrest van 15 april 2014 verworpen, ten gevolge waarvan het arrest van 13 december 2012 onherroepelijk is geworden.

1.5    Op 30 september 2014 ontving verweerder van een reclasseringswerker het volgende e-mailbericht:

“Geachte [verweerder],

[Klager] heeft in het vonnis wat op 15 april 2014 Onherroepelijk is geworden, reclasseringstoezicht opgelegd gekregen en behandeling bij Bouman GGZ (…). Op 22 september j.l. is de 1e uitnodiging verstuurd met een afspraak op 29-09-2014. Dhr is niet verschenen. Vandaag gaat de 2e en laatste uitnodiging de deur uit (zie bijlage) Mocht hij wederom niet verschijnen en geen contact opnemen dan wordt de opdracht retour gezonden. Hij loopt dan het risico dat de 4 maanden detentie voorwaardelijk wordt uitgesproken. Wellicht bent u in de gelegenheid [klager] hierover te benaderen. (…)”

1.6    Bij het e-mailbericht van de reclasseringswerker was een bijlage gevoegd met onder meer de volgende inhoud:

“HERHAALDE UITNODIGING TOEZICHT

Geachte [klager],

Onze reclasseringsinstelling heeft van Parket Officier van Justitie Rotterdam de opdracht ontvangen om in het kader van toezicht contact met u te onderhouden. Dit komt voort uit een justitiële beslissing die over u genomen is. (…) De reclassering heeft als taak om inhoud te geven aan de hierboven genoemde opdracht tot toezicht. (…) Op de eerste uitnodiging heeft u niet gereageerd. Het niet reageren op deze herhaalde uitnodiging wordt opgevat als overtreding van voorwaarden. Met de volgende afspraak geven wij u een herhaalde en laatste kans: (…) Als u weer niet reageert, zal rapportage volgen aan Parket Officier van Justitie Rotterdam. Na rapportage door de reclassering volgt een justitiële reactie van Parket Officier van Justitie Rotterdam met gevolgen voor u. (…)”

1.7    Verweerder heeft het e-mailbericht van de reclasseringswerker van 30 september 2014 diezelfde dag per e-mail doorgestuurd naar klager, met het verzoek contact met hem op te nemen.

1.8    Klager heeft zich op 8 december 2014 per e-mail tot verweerder gewend. Verweerder heeft bij e-mail van 9 december 2014 op dit bericht van klager gereageerd en hem het volgende bericht:

“(…) vandaag ontving ik van het gerechtshof een kopie van een aan jou verzonden oproep voor een zitting op 24 februari 2015. Dan zal het verzoek van de advocaat-generaal om de voorwaardelijke straf ten uitvoer te leggen worden behandeld. Wil je dat ik jou hierin bijsta?”

1.9    Klager heeft op dit bericht bij e-mail van 10 december 2014 als volgt gereageerd:

“(…) Maar goed op zich zou ik er niks op tegen hebben als jij me bijstaat nee (…)”

1.10    Verweerder heeft klager op 10 december 2014 per e-mail bericht:

“Uiteraard sta ik je graag bij, maar zal daarvoor weer een nieuwe toevoeging moeten aanvragen. (…) Laat maar weten wat je wilt.”

1.11    Klager heeft niet op dit bericht van verweerder gereageerd.

1.12    Op 24 februari 2015 heeft bij het Gerechtshof Den Haag een openbare terechtzitting plaatsgevonden in het kader van de vordering van het Openbaar Ministerie op grond van artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht in de zaak tegen klager. Bij deze zitting was de opvolgend advocaat van klager aanwezig. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

1.13    Het Gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 10 maart 2015 de tenuitvoerlegging gelast van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, welke straf was opgelegd bij arrest van het Gerechtshof Den Haag van 13 december 2012.

1.14    De opvolgend advocaat heeft klager bij e-mailbericht van 11 maart 2015 onder meer het volgende bericht:

“Bijgaand een afschrift van het Hof terzake de TUL. Tegen deze beschikking staat geen rechtsmiddel open. In de beschikking wordt niet gerept over een eventuele verrekening van de eerder uitgezeten straf. Of dit daadwerkelijk zal plaatsvinden is mij niet duidelijk. U dient er rekening mee te houden dat dit niet zal plaatsvinden, nu het hier een sanctie betreft op het niet-naleven van de bijzondere voorwaarde. U ontvangt te zijner tijd een oproep voor het uitdienen van de straf. Ik adviseer u alsdan contact op te nemen met de instantie van wie u de oproep heeft ontvangen om daar uw situatie uit te leggen. Mocht u de straf toch moeten uitzitten en die kans is – hoe oneerlijk dat ook moge zijn – aannemelijk, adviseer ik u tijdig maatregelen te nemen voor de opvang van uw huisdieren en de woning. Immers, bij een detentie wordt uw uitkering opgeschort.”

1.15    Vervolgens heeft klager dit e-mailbericht inclusief de uitspraak van het gerechtshof doorgestuurd naar verweerder, waarna verweerder klager heeft verzocht telefonisch contact met hem op te nemen. Klager heeft verweerder daarna een e-mailbericht gestuurd waarin hij zich beklaagt over de opvolgend advocaat.

1.16    Verweerder heeft klager op 14 maart 2015 als volgt bericht:

“Ik begrijp jouw frustraties, maar het is denk ik te eenvoudig om die schuld in de schoenen van [opvolgend advocaat] te schuiven. Op dit punt moet ik het voor haar opnemen; in de TUL-zaak gaat het om de vraag of voorwaardelijke straf omgezet wordt in onvoorwaardelijke straf. Dat gaat dus niet over de vraag wat de maximale tijd is die jij moet uitzitten. De wet is op dit punt ook niet heel duidelijk. Mijn gedachte is dat als je acht maanden gevangenis straf krijgt waarvan een deel voorwaardelijk met voorwaarden, je niet meer straf kan hoeven uit te zitten dan die acht maanden. Het is mij niet helemaal duidelijk wat er nu nog loopt aan zaken en wat je daarmee wilt. In de TUL-zaak is niets meer te doen omdat daar geen rechtsmiddel tegen open staat. Ik hoor je wel.”

1.17    Klager heeft verweerder op 25 maart 2015 opdracht gegeven om een kort geding tegen de Staat der Nederlanden op te starten en daartoe een toevoeging voor gefinancierde rechtsbijstand aan te vragen. Bij e-mail van 25 maart 2015 heeft verweerder klager het volgende bericht:

“Dank voor jouw opdracht. Even voor de duidelijkheid. Ik zal nu alleen een civiel kort geding tegen de staat voeren teneinde executie te staken naar aanleiding van de beslissing van de executieofficier. Zodra de toevoeging verstrekt laat ik het je weten. (…) Mocht je nog vragen hebben dan hoor ik het wel. (…)”

1.18    Op 31 maart 2015 heeft verweerder klager het volgende bericht:

“De kort geding dagvaarding is nagenoeg gereed. Deze komt vandaag of morgen jouw kant op. Voor gratieverzoeken kun je terecht op deze site: (…) Het punt bij gratieverzoeken is dat daar geen toevoeging voor verleend wordt door de RvR. Mijn advies is dus om dat zelf te doen.”

1.19    Verweerder heeft op 15 april 2015 bij de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag een kort geding tegen de Staat aangespannen, met het doel te voorkomen dat de gevangenisstraf verder ten uitvoer zou worden gelegd. Uiteindelijk heeft het Gerechtshof Den Haag bij arrest van 25 augustus 2015 bepaald dat de Staat het voorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf niet eerder ten uitvoer zal leggen dan nadat op het gratieverzoek is beslist. Klager heeft een andere advocaat tegen het arrest cassatie laten instellen. Daarnaast heeft hij zelf een gratieverzoek ingediend.

1.20    Bij brief van 17 september 2015 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.21    De deken en een stafjurist hebben op 25 november 2015 een bemiddelingsgesprek gevoerd met klager en verweerder. In dit gesprek is geen oplossing bereikt. Klager heeft in dit gesprek aangegeven dat hij, indien hij de zaak in cassatie zou winnen, de klacht tegen verweerder zou intrekken.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij klager foutief heeft voorgelicht over de aftrek van het voorarrest dat tevens zou zien op het voorwaardelijke strafdeel, zodat er van de acht maanden gevangenisstraf géén resterende straf zou overblijven. Klager verwijt verweerder daarnaast dat hij klager heeft misleid over de gevolgen van het niet opvolgen van de opdracht tot reclasseringscontact, zoals in het vonnis als bijzondere voorwaarde stond vermeld. Klager verwijt verweerder de gevolgen van het niet verschijnen op de TUL-zitting, en het feit dat klager nu moet procederen tegen de Staat om zijn gelijk te krijgen.

Klager heeft aangevoerd dat hij zijn klacht met name heeft ingediend vanwege de eventuele schade die hij kan oplopen indien hij nog vier maanden gevangenisstraf moet ondergaan. Klager houdt verweerder daarvoor aansprakelijk.

3    VERWEER

3.1    Verweerder betwist tuchtrechtelijk laakbaar te hebben gehandeld. Hij stelt zich op het standpunt dat klager wel degelijk op de hoogte was van het risico dat hij liep indien hij zich niet onder toezicht van de reclassering zou stellen.

3.2    Verweerder heeft klager steeds en bij herhaling kenbaar gemaakt dat het arrest van 13 december 2012 niet duidelijk is over de wijze waarop de aftrek van het voorarrest moet worden toegepast.

3.3    Ook heeft verweerder, nadat hij op 30 september 2014 de e-mail van de reclasseringswerker had ontvangen, deze e-mail direct doorgestuurd naar klager. Verweerder heeft klager vervolgens geadviseerd zijn standpunt schriftelijk aan de reclassering kenbaar te maken. Vervolgens heeft klager pas weer contact opgenomen met verweerder toen hij een oproep had ontvangen voor een TUL-zitting.

3.4    Voor het overige zal op het verweer van verweerder hierna waar nodig worden ingegaan.

4    BEOORDELING

4.1    Klager verwijt verweerder onder meer dat hij klager foutief zou hebben voorgelicht en zou hebben misleid.

4.2    Vaststaat dat klager cassatie heeft ingesteld tegen het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 13 december 2012, alsmede dat één van de cassatiemiddelen zich richtte tegen de bijzondere voorwaarde die aan de voorwaardelijke veroordeling was verbonden. Gelet daarop kan worden vastgesteld dat klager op de hoogte was van het feit dat de bijzondere voorwaarde nog aan de orde was. Bovendien heeft verweerder direct contact opgenomen met klager toen hij op 30 september 2014 het bij randnummer 1.5 weergegeven e-mailbericht van de reclassering ontving. 

4.3    Uit de stukken blijkt dat verweerder aan klager heeft uitgelegd dat de tekst van het arrest van 13 december 2012 onduidelijk was, alsmede dat de reclassering het arrest op zodanige wijze had uitgelegd dat bij niet voldoen aan de voorwaarde tot reclasseringstoezicht, het risico aanwezig was dat tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde gedeelte van de straf zou worden gevorderd.

4.4    Voorts blijkt uit de stukken dat klager, nadat hij naar aanleiding van het e-mailbericht van 30 september 2014 zijn standpunt schriftelijk kenbaar had gemaakt aan de reclassering, niet meer heeft gereageerd op oproepen van de reclassering. Op dat moment was klager reeds uitdrukkelijk gewezen op het risico van tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel. Verweerder valt in dit kader derhalve niets te verwijten.

4.5    Gelet op bovenstaande bevat het dossier geen aanknopingspunten voor de juistheid van de stelling van klager dat verweerder hem foutief zou hebben voorgelicht en misleid. Ook voor wat betreft de overige verwijten van klager geldt dat op geen enkele wijze is gebleken dat verweerder tuchtrechtelijk laakbaar jegens hem heeft gehandeld. In tegendeel: uit het dossier blijkt dat verweerder zich in ruim voldoende mate voor klager heeft ingespannen, zelfs in de periode waarin hij klager formeel niet meer bijstond als advocaat.

4.6    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 onder c Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 onder c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 10 mei 2016.

Griffier     Voorzitter

Mededelingen van de griffier ter informatie.

Deze beslissing is in afschrift op 11 mei 2016 verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85491, 2508 CD Den Haag (fax: 088-2053707). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl.