Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-04-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2016:92

Zaaknummer

16-306/DH/DH-b

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klager verwijt verweerster dat zij in strijd heeft gehandeld met gedragsregels 1, 3 en 31. Met het arrest van het hof Den Haag is in rechte komen vast te staan dat klager verweerster en diens collega onjuist heeft voorgelicht en misleidende mededelingen heeft gedaan. De ‘beschuldigingen’ die verweerster jegens klager heeft geuit, leiden er derhalve niet toe dat gedragsregel 1 is geschonden, nu deze een legitiem doel dienden en niet onnodig grievend waren. Het verwijt dat verweerster gedragsregel 3 zou hebben geschonden, is tegenover de gemotiveerde betwisting onvoldoende nader onderbouwd althans geconcretiseerd. Van een schending van gedragsregel 31 is evenmin sprake. De beschuldigingen, die door verweerster reeds zijn geuit in de civiele procedure, geven immers haar juridische standpunt weer en kunnen niet worden aangemerkt als onnodig grievend. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 27 april 2016

in de zaak 16-306/DH/DH-b

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

tegen:

verweerster

De voorzitter van de Raad van Discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 31 maart 2016 met kenmerk K017 2011-2012 dk/ksl, door de raad ontvangen op 31 maart 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

 

1          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1     Verweerster en haar collega hebben op 27 november 2009 een huurovereenkomst kantoorruimte gesloten met klager.

1.2     Bij brief van 15 juli 2011 hebben verweerster en haar collega bij de deken een klacht ingediend tegen klager.

1.3     Vervolgens heeft klager bij brief van 23 september 2011 een klacht ingediend jegens verweerster en diens collega.

1.4     De deken heeft de behandeling van de klachten aangehouden in afwachting van de uitkomst van een civiele procedure waarin klager enerzijds en verweerster en haar kantoorgenoot anderzijds partijen waren.

1.5     Bij arrest van 9 juli 2015 heeft het hof Den Haag de vordering van klager afgewezen en de vordering in reconventie van verweerster en haar kantoorgenoot toegewezen. 

1.6     In rechtsoverweging 8 van zijn arrest heeft het hof als volgt overwogen:

“Bij vonnis van 28 februari 2012 heeft de kantonrechter de vordering van [klager] afgewezen en in reconventie de huurovereenkomst vernietigd, bepaald dat de gebruiksvergoeding de eerste twee maanden € 500,- en vervolgens tot 28 februari 2012 € 1.000,- per maand bedroeg en [klager] veroordeeld tot betaling van € 26.978,40, te vermeerderen met de wettelijke rente, en het meer of anders gevorderde afgewezen. Daartoe heeft de kantonrechter overwogen dat de inhoud van de advertentie, het adverteren met de term “vacature”, de extreem hoge huurprijs – ongeveer driemaal de marktprijs – en de verklaringen van twee andere advocaat-huurders afdoende duidelijk maken dat [klager] zich heeft bediend van misleidende uitspraken in zijn communicatie met zijn potentiële huurders. In de advertentie is ten onrechte de indruk gewekt dat er een samenwerkingsverband zal ontstaan met de nieuwe toetredende huurder/advocaat en dat deze de nodige begeleiding van de mede-huurders/advocaten zal ontvangen. Van deze begeleiding en het doorgeven van zaken aan de nieuwe huurders/advocaten is niets terechtgekomen, afgezien van die ene toevoegingszaak, die [collega van verweerder] en [verweerder] hebben ontvangen van [klager]. Zulks leidt tot het slagen van het beroep op dwaling.”

1.7     In rechtsoverweging 11 van het arrest is onder meer het volgende opgenomen:

“Naar het oordeel van het hof bevat de advertentie van [klager] de mededeling dat hij en de overige acht in zijn pand gevestigde advocaten cliënten zullen doorverwijzen naar de advocaten die op het aanbod ingaan. (…) Nu vast staat dat er van de toegezegde doorverwijzing niets terecht is gekomen, is de conclusie dat de advertentie en de niet-betwiste mededelingen van [klager] in de gesprekken met [collega van verweerder] en [verweerder] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst misleidend waren en hij aldus minst genomen inlichtingen heeft verstrekt die een onjuiste voorstelling van zaken bij [collega van verweerder] en [verweerder] heeft veroorzaakt. Evenals de kantonrechter is het hof derhalve van oordeel dat er sprake is van dwaling nu er een duidelijke discrepantie is tussen de destijds bij [collega van verweerder] en [verweerder] (door de onjuiste inlichtingen van [klager]) levende voorstelling van zaken en de bestaande werkelijke stand van zaken, terwijl [collega van verweerder] en [verweerder] op grond van die onjuiste voorstelling van zaken zijn bewogen tot het aangaan van een overeenkomst die zij bij een juiste voorstelling van zaken niet althans niet onder de betreffende voorwaarden zouden hebben gesloten. (…)”

1.8     Bij brief van 11 maart 2016 heeft de deken zijn standpunt aan partijen kenbaar gemaakt.

1.9     Bij brief van 31 maart 2016 heeft de deken het klachtdossier op verzoek van klager doorgezonden naar de Raad van Discipline.

 

 

2          KLACHT

2.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerster dat zij in strijd heeft gehandeld met de gedragsregels 1, 3 en 31. Ter toelichting heeft klager het navolgende aangevoerd:

a)            verweerster heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 1 door klager te beschuldigen van een misdrijf en verwijtbaar handelen als advocaat, met het doel op oneigenlijke wijze een verlaging van de huur te bewerkstelligen of op een eenvoudige wijze het huurcontract te ontbinden. Verweerster heeft zich schuldig gemaakt aan smaadschrift en/of laster door deze aantijgingen en beschuldigingen bij derden bekend te maken in het klaagschrift, met het doel daar voordeel uit te trekken;

b)            verweerster heeft gedragsregel 3 geschonden door steeds in alle correspondentie te verzoeken om een gesprek met ‘het collectief’ (alle huurders), terwijl klager steeds heeft aangegeven met iedereen individueel in gesprek te willen komen. Klager diende zich ‘onbepaald’ te verantwoorden tegenover deze advocaten gezamenlijk. De geheime agenda van verweerster was om klager in dit gesprek onder druk te zetten, zodat hij zou zwichten en de hoogte van de huur zou aanpassen en/of tot belangeloze ontbinding van de huurovereenkomst zou overgaan;

c)            verweerster heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 31 door zich onnodig grievend over klager uit te laten en hem te beschuldigen van onder meer het doen van onjuiste mededelingen, het verstrekken van onjuiste informatie, het misleiden van de huurders en het onder druk zetten van verweerster en haar collega.

2.2     Klager heeft aan zijn klacht toegevoegd dat hij het slachtoffer is geworden van een samenzwering die puur om pragmatische en financiële redenen in het leven is geroepen.

 

 

3          VERWEER

3.1     Verweerster heeft betwist dat zij gedragsregel 1 heeft geschonden. Uit het arrest van 9 juli 2015 van het hof Den Haag blijkt dat zij en haar collega klager wel degelijk terecht hebben “beschuldigd”. Van enige vorm van smaadschrift en/of laster met als doel daar voordeel uit te halen is geen sprake.  

3.2     Voorts heeft verweerster zich op het standpunt gesteld dat van schending van gedragsregel 3 geen sprake is. Zij en haar collega hebben alleen maar getracht om een minnelijke regeling met klager te beproeven. In eerste plaats door in gesprek te treden met hemzelf, daarna met zijn gemachtigde, en vervolgens hebben zij de deken verzocht te bemiddelen. Ook heeft de kantonrechter partijen de gang op gestuurd en heeft zelfs de raadsheer in hoger beroep nog een poging gedaan om partijen nader tot elkaar te brengen. Helaas kon niemand klager bewegen tot een minnelijke regeling, zodat alle (gerechtelijke) procedures zijn doorlopen en zijn geëindigd in een arrest.

 

3.3     Tot slot heeft verweerster betwist dat zij zou hebben gehandeld in strijd met gedragsregel 31, omdat zij klager zou hebben beschuldigd van een “laakbare en bedrieglijke handelwijze”. Dat de door verweerder geuite “beschuldigingen” juist zijn geweest, blijkt inmiddels uit het arrest van het hof Den Haag.

 

 

4          BEOORDELING

4.1     De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de Raad van Discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

Ad klachtonderdeel a)

4.2     Gedragsregel 1 schrijft voor dat een advocaat zich zodanig dient te gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur of in zijn eigen beroepsuitoefening niet wordt geschaad.

4.3     Met het arrest van het hof Den Haag van 9 juli 2015 is in rechte komen vast te staan dat klager verweerster en diens collega onjuist heeft voorgelicht en misleidende mededelingen heeft gedaan. De ‘beschuldigingen’ die verweerster jegens klager heeft geuit, leiden er derhalve niet toe dat gedragsregel 1 is geschonden, nu deze een legitiem doel dienden en niet onnodig grievend waren.

4.4     Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.5     Op grond van gedragsregel 3 dient een advocaat zich voor ogen te houden dat een regeling in der minne vaak de voorkeur verdient boven een proces.

4.6     Tegenover de gemotiveerde betwisting is dit klachtonderdeel onvoldoende nader onderbouwd althans geconcretiseerd.

4.7     Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.8     Gedragsregel 31 verbiedt een advocaat om zich in woord en geschrift onnodig grievend uit te laten.

4.9     De voorzitter is van oordeel dat van een schending van deze gedragsregel geen sprake is. De beschuldigingen, die door verweerster reeds zijn geuit in de civiele procedure, geven immers haar juridische standpunt weer. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.3 en 4.4 is overwogen kunnen de uitlatingen van verweerster niet worden aangemerkt als onnodig grievend.

4.10   Gelet op het voorgaande dient de klacht in haar geheel kennelijk ongegrond te worden verklaard.

 

 

 

BESLISSING

De voorzitter wijst de klachtonderdelen a tot en met c als kennelijk ongegrond af.

 

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 27 april 2016.

 

 

 

 

 

Griffier                                                                   Voorzitter

 

Mededelingen van de griffier ter informatie.

 

Deze beslissing is in afschrift op 28 april 2016 verzonden aan:

-    klager

-    verweerster

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85491, 2508 CD Den Haag (fax: 088-2053707). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl.