Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-05-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2016:90

Zaaknummer

16-385/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klager verwijt verweerster dat zij heeft gehandeld in strijd met gedragsregels 1, 3, 12, 13 en 31. Met het arrest van het hof van is in rechte komen vast te staan dat klager zich jegens verweerster schuldig heeft gemaakt aan bedrog in de zin van artikel 3:44 lid 3 BW. De ‘beschuldigingen’ die verweerster jegens klager heeft geuit, berusten dus enerzijds op waarheid en zijn anderzijds met een legitiem doel door verweerster gedaan, immers om haar juridische belangen die door het handelen van klager waren geschaad te behartigen. Van schending van gedragsregel 1 is dan ook geen sprake. Daarnaast is het klachtrecht niet in het leven geroepen voor een ieder, doch slechts voor degene die door een handelen of nalaten van een advocaat rechtstreeks in zijn belang getroffen is of kan worden. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke toetsing is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. De vraag of verweerster zich mag presenteren als specialist in het familierecht, is hooguit een zaak van algemeen belang. Ten aanzien van het verwijt dat verweerster een verklaring van een medehuurder heeft gebruikt voor doeleinden waarvoor deze niet was bestemd, overweegt de voorzitter dat klager in deze klachtprocedure niet de gemachtigde is van de medehuurder en evenmin een eigen belang heeft bij dit klachtonderdeel. Ten aanzien van gedragsregel 31 is de voorzitter van oordeel dat van een schending van deze gedragsregel geen sprake is. De beschuldigingen, die door verweerster reeds zijn geuit in de civiele procedure, geven immers haar juridische standpunt weer. De uitlatingen van verweerster kunnen niet worden aangemerkt als onnodig grievend. Het beroep op schending van gedragsregels 12 en 13 faalt eveneens. Klacht gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 10 mei 2016

in de zaak 16-385/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

 

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden (hierna: de deken) van 14 april 2016 met kenmerk K020 2011/2012 dk/sh, door de raad ontvangen op 15 april 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Nadat zij haar stageperiode als advocaat had voltooid, was verweerster op zoek naar kantoorruimte in Den Haag.

1.2 Verweerster heeft op 5 december 2008 een huurovereenkomst kantoorruimte gesloten met klager. 

1.3 Bij brief van 15 juli 2011 heeft verweerster bij de deken een klacht ingediend tegen klager.

1.4 Verweerster heeft klager op 18 augustus 2011 doen dagvaarden.

1.5 Vervolgens heeft klager bij brief van 23 september 2011 een klacht ingediend jegens verweerster.

1.6 De deken heeft de behandeling van de klachten aangehouden in afwachting van de uitkomst van een civiele procedure waarin klager enerzijds en verweerster anderzijds partijen waren.

1.7 Het Gerechtshof Den Haag (hierna: het hof) heeft bij arrest van 9 juni 2015 de tussen klager en verweerster gesloten huurovereenkomst vernietigd en in rechtsoverweging 17 het volgende overwogen:

“Nu [klager] de werkelijke omvang van zijn praktijk ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst moet hebben gekend – hij heeft ook niet gesteld dat hij daar geen zicht op had – heeft [klager] aan [verweerster] tijdens de onderhandelingen over de huurovereenkomst willens en wetens een onjuiste mededeling gedaan althans haar een feit verzwegen waarvan hij verplicht was haar mededeling te doen en haar daarmee bewogen de huurovereenkomst met een huurprijs die driemaal hoger was dan de markprijs met hem aan te gaan. Naar het oordeel van het hof is het doen van een dergelijke mededeling althans het verzwijgen van een dergelijk feit door een advocaat maatschappelijk onbehoorlijk. Nu [verweerster] volgens verkeersopvattingen op de juistheid van de mededelingen van [klager] mocht vertrouwen, levert dit bedrog op in de zin van artikel 3:44 lid 3 BW.”

1.8 Bij brief van 14 oktober 2015 heeft verweerster zich tegen de klacht verweerd.

1.9 Klager heeft op 28 oktober 2015 gerepliceerd, waarna verweerster op

9 november 2015 heeft gedupliceerd.

1.10 Bij brief van 11 maart 2016 heeft de deken zijn standpunt aan partijen kenbaar gemaakt.

1.11 Op 22 maart 2016 heeft de gemachtigde van klager verzocht het klachtdossier door te zenden naar de Raad van Discipline.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerster dat zij in strijd heeft gehandeld met de gedragsregels 1, 3, 12, 13 en 31. Ter toelichting heeft klager het navolgende aangevoerd:

a) verweerster heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 1 door klager te beschuldigen van een misdrijf en verwijtbaar handelen als advocaat, met het doel op oneigenlijke wijze een verlaging van de huur te bewerkstelligen of op een eenvoudige wijze het huurcontract te ontbinden. Verweerster heeft zich schuldig gemaakt aan smaadschrift en/of laster door deze aantijgingen en beschuldigingen bij derden bekend te maken in het klaagschrift, met het doel daar (financieel) voordeel uit te trekken;

b) verweerster heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 1 door zich als specialist op het gebied van personen- en familierecht te laten inschrijven en aan te geven dat zij lid zou zijn van de Vereniging voor Familierecht Advocaten Scheidingsmediators (vFas), zulks terwijl deze informatie niet juist was nu zij pas als aspirant-lid te boek stond en zich aldus niet als specialist zou mogen presenteren;

c) verweerster heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 1 door een verklaring van een medehuurder, ook advocaat, te gebruiken voor doeleinden waarvoor deze niet was bestemd en daarmee de belangen van die derde, met wie geheimhouding overeen was gekomen, te veronachtzamen;

d) verweerster heeft gedragsregel 3 geschonden door steeds in alle correspondentie te verzoeken om een gesprek met ‘het collectief’ (alle huurders), terwijl klager steeds heeft aangegeven met iedereen individueel in gesprek te willen komen. Klager diende zich ‘onbepaald’ te verantwoorden tegenover deze advocaten gezamenlijk. De geheime agenda van verweerster was om klager in dit gesprek onder druk te zetten, zodat hij zou zwichten en de hoogte van de huur zou aanpassen en/of tot belangeloze ontbinding van de huurovereenkomst zou overgaan;

e) verweerster heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 31 door zich onnodig grievend over klager uit te laten en hem te beschuldigen, zowel in de dagvaarding als in een door verweerster geëntameerde klachtenprocedure, onder andere door hem te beschuldigen van het feit dat hij haar ‘door bedrog’ heeft misleid, hetgeen voor klager extra diffamerend was vanwege zijn nevenfunctie als rechter-plaatsvervanger;

f) verweerster heeft gehandeld in strijd met gedragsregels 12 en 13, door confraternele correspondentie in de dagvaarding met producties in de civiele procedure te overleggen zonder toestemming van klager en zonder overleg met de deken.

2.2 Klager heeft aan zijn klacht toegevoegd dat hij het slachtoffer is geworden van een samenzwering die puur om pragmatische en financiële redenen in het leven is geroepen.

 

3 VERWEER

3.1 Verweerster heeft het onder klachtonderdeel a gemaakte verwijt betwist en gesteld dat dit verwijt achterhaald is, gelet op het arrest van het hof van

9 juni 2015. Voorts heeft verweerster zich op het standpunt gesteld dat klager geen belang heeft bij klachtonderdelen b en c.

3.2 Verweerster heeft betwist dat zij heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 3. Er zijn diverse bemiddelingspogingen ondernomen: door de advocaten zelf, via de deken en bij de rechter. 

3.3 Volgens verweerster heeft zij zich niet onnodig grievend jegens klager uitgelaten. Dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan bedrog, is door het hof vastgesteld.

3.4 Naar de mening van verweerster heeft zij gedragsregels 12 en 13 niet geschonden. Niet kan worden gezegd dat sprake was van confraternele correspondentie, aangezien het geen zaak betrof waarin de betrokken advocaten de belangen van een achterliggende partij behartigden.

Er hebben voorts geen schikkingsonderhandelingen plaatsgevonden bij de deken.

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de Raad van Discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

Ad klachtonderdeel a)

Schending gedragsregel 1

4.2 Op grond van gedragsregel 1 dient een advocaat zich zodanig te gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur of in zijn eigen beroepsuitoefening niet wordt geschaad.

4.3 Met het arrest van het hof van 9 juni 2015 is in rechte komen vast te staan dat klager zich jegens verweerster schuldig heeft gemaakt aan bedrog in de zin van artikel 3:44 lid 3 BW. De ‘beschuldigingen’ die verweerster jegens klager heeft geuit, berusten dus enerzijds op waarheid en zijn anderzijds met een legitiem doel door verweerster gedaan, immers om haar juridische belangen die door het handelen van klager waren geschaad te behartigen. Van schending van gedragsregel 1 is dan ook geen sprake. 

4.4 Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdelen b en c)

Schending gedragsregel 1

4.5 Het klachtrecht is niet in het leven geroepen voor een ieder, doch slechts voor degene die door een handelen of nalaten van een advocaat rechtstreeks in zijn belang getroffen is of kan worden. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke toetsing is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. De vraag of verweerster zich mag presenteren als specialist in het familierecht, is hooguit een zaak van algemeen belang.

4.6 Ten aanzien van het verwijt dat verweerster een verklaring van een medehuurder heeft gebruikt voor doeleinden waarvoor deze niet was bestemd, overweegt de voorzitter dat klager in deze klachtprocedure niet de gemachtigde is van de medehuurder en evenmin een eigen belang heeft bij dit klachtonderdeel.

4.7 Deze klachtonderdelen zijn kennelijk niet-ontvankelijk.

Ad klachtonderdeel d)

Schending gedragsregel 3

4.8 Gedragsregel 3 schrijft voor dat een advocaat zich voor ogen dient te houden dat een regeling in der minne vaak de voorkeur verdient boven een proces.

4.9 Tegenover de gemotiveerde betwisting is dit klachtonderdeel onvoldoende nader onderbouwd althans geconcretiseerd.

4.10 Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

Schending gedragsregel 31

4.11 Gedragsregel 31 verbiedt een advocaat om zich in woord en geschrift onnodig grievend uit te laten.

4.12 De voorzitter is van oordeel dat van een schending van deze gedragsregel geen sprake is. De beschuldigingen, die door verweerster reeds zijn geuit in de civiele procedure, geven immers haar juridische standpunt weer. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.3 is overwogen kunnen de uitlatingen van verweerster niet worden aangemerkt als onnodig grievend.

4.13 Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel f)

Schending gedragsregels 12 en 13

4.14 Het eerste lid van gedragsregel 12 luidt: “Op brieven en andere mededelingen van de ene advocaat aan de andere mag in rechte geen beroep worden gedaan, tenzij het belang van de cliënt dit bepaaldelijk vordert, maar dan niet zonder voorafgaand overleg met de advocaat van de wederpartij.”

4.15 Gedragsregel 13 bepaalt dat omtrent de inhoud van tussen advocaten gevoerde schikkingsonderhandelingen, aan de rechter aan wiens oordeel of instantie aan wier oordeel de zaak is onderworpen, niets worden medegedeeld zonder toestemming van de advocaat van de wederpartij.

4.16 Ten aanzien van hetgeen klager verweerster onder klachtonderdeel f verwijt, overweegt de voorzitter dat deze correspondentie niet kan worden aangemerkt als confraternele correspondentie, zodat het beroep op schending van gedragsregel 12 reeds daarom faalt.

4.17 Gedragsregel 13 is evenmin van toepassing, aangezien klager en verweerster de gesprekken bij de deken hebben gevoerd in hun hoedanigheid van verhuurder en huurder.

4.18 Derhalve is dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter:

- wijst de klachtonderdelen a en d tot en met f als kennelijk ongegrond af;

- wijst de klachtonderdelen b en c als kennelijk niet-ontvankelijk af.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, met bijstand van

mr. N.M. van Trijp als griffier op 10 mei 2016.

 

 

Griffier  Voorzitter

 

 

Mededelingen van de griffier ter informatie.

Deze beslissing is in afschrift op 10 mei 2016 verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85491, 2508 CD Den Haag (fax: 088-2053707). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl.