Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-11-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2015:256

Zaaknummer

15-538

Inhoudsindicatie

Klacht tegen deken. De voorzitter oordeelt dat klager ten onrechte in de veronderstelling verkeert dat verweerder op grond van artikel 13 Aw een advocaat van zijn eigen kantoor heeft aangewezen voor het verlenen van rechtsbijstand aan klager. Mr. [Y], kantoorgenoot van de deken, had al eerder na verzoek daartoe van klager diens zaak op zich genomen. Van enige belangenverstrengeling is dan ook geen sprake, zodat de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaart.

Uitspraak

Beslissing van 30 november 2015

in de zaak 15-538

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

tegen

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 4 november 2015 met kenmerk 2015 KNN098, door de raad ontvangen op 5 november 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken (bijlagen a. tot en met o.).

 

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Per e-mail d.d. 7 augustus 2014 heeft klager zich gewend tot het advocatenkantoor [naam], waaraan verweerder als advocaat is verbonden, met de vraag of een van de aldaar werkzame advocaten hem kon bijstaan in een octrooiprobleem.

1.3    Per e-mail d.d. 11 augustus 2014 heeft klager het bureau van de Orde van Advocaten in het arrondissement [naam] verzocht hem te helpen bij het vinden van een advocaat op het gebied van het octrooirecht.

1.4    Op 12 augustus 2014 heeft mevrouw mr. [X], eveneens werkzaam bij [naam kantoor], op verzoek van haar patroon mr. [Y], telefonisch contact gezocht met klager en klager diezelfde dag per e-mail verzocht om stukken toe te zenden, zodat zij samen met haar patroon de zaak op zijn merites kon beoordelen. Na ontvangst van de verzochte informatie heeft mr. [X] bij e-mail d.d. 15 augustus 2014 aan klager laten weten dat wegens haar aanstaande vakantie mr. [Y] de zaak van klager op zich zou nemen.

1.5    Bij e-mail d.d. 15 augustus 2014 is namens het [naam orde] onder meer het volgende aan klager bericht:

“Namens de deken, mr. [naam], bericht ik u naar aanleiding van uw e-mail van 11 augustus 2014 als volgt.

Naar aanleiding van uw e-mail heb ik telefonisch contact met u gezocht. In uw voicemail heb ik het verzoek ingesproken ons afschrift te sturen van de uitspraak van 26 juni 2014 als vermeld in uw e-mail. Tot nu toe hebt u niet op dat verzoek gereageerd.

Inmiddels hebben wij begrepen dat u een advocaat hebt gevonden, die bereid is u te adviseren.

Om die reden ga ik ervan uit dat bovenvermelde kwestie wat ons betreft is afgewikkeld en ga ik over tot sluiting van het dossier." [afkorting-voorzitter]

1.6    Klager heeft de onder 1.5 genoemde e-mail op 15 augustus 2015 doorgestuurd aan mr. [X] en mr. [Y] met de vraag of hij daarop moest reageren of dat zij dat zouden doen. Mr. [Y] heeft daarop per e-mail van diezelfde dag aan klager laten weten dat hij daar inderdaad niet meer op hoefde te reageren. Mr. [Y] heeft de zaak van klager op zich genomen.

1.7    Bij e-mail d.d. 29 januari 2015 heeft mr. [Y] aan klager onder meer laten weten op dat moment geen dan wel onvoldoende kans op succes in een procedure te zien en te willen afwachten of er een octrooi wordt verleend. Voorts heeft mr. [Y] laten weten dat het klager vanzelfsprekend vrij staat om een andere advocaat te benaderen, aan wie dan de zaak kan worden overgedragen.

1.8    Klager heeft zich bij de interne klachtencommissie van [naam kantoor] beklaagd over mr. [Y], waarna omstreeks 8 april 2015 de commissie de klacht ongegrond heeft verklaard, onder meer overwegende:

“(…) Belangrijk is om te constateren dat uw zaak weliswaar via de [naam orde] bij ons kantoor terecht is gekomen, maar dat mr. [Y] niet in de zin van artikel 13 Aw aan u is toegewezen (…)”. [afkorting-voorzitter]

1.9    Klager heeft een tuchtklacht ingediend tegen mr. [Y].

1.10    Bij e-mail van 28 maart 2015 heeft klager zich bij verweerder beklaagd over zijn werkzaamheden in zijn hoedanigheid van deken. De griffier van de raad van discipline in het ressort [plaats] heeft deze klachtbrief doorgeleid aan de griffier van het hof van discipline. In de voorzittersbeslissing d.d. 11 juni 2015 heeft het hof van discipline de klacht voor verder onderzoek verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten Noord-Nederland.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

de belangen van klager te negeren en slechts aan zijn eigen belang te denken door in zijn hoedanigheid van deken, maar tevens als mede-eigenaar van het advocatenkantoor [naam kantoor], zijn kantoorgenoot mr. [Y] aan te wijzen als advocaat van klager op grond van artikel 13 lid 1 van de Advocatenwet (Aw). Volgens klager heeft deze gang van zaken veel weg van belangenverstrengeling.

 

3    VERWEER

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

3.1    Verweerder betwist dat hij bij het uitoefenen van zijn functie als deken tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klager heeft zich min of meer gelijktijdig zowel tot verweerder in zijn hoedanigheid van deken gewend als ook rechtstreeks tot het kantoor [naam kantoor], waaraan verweerder als advocaat is verbonden. Mr. [Y], kantoorgenoot van verweerder, heeft de behandeling van de zaak van klager op zich genomen. Verweerder heeft derhalve niet op grond van artikel 13 Aw een advocaat aangewezen. Een vermeende belangenverstrengeling is derhalve niet aan de orde.  

 

4    BEOORDELING

4.1    Uitgangspunt volgens vaste jurisprudentie van het hof van discipline is dat het advocatentuchtrecht blijft gelden ook voor een advocaat die in een andere hoedanigheid optreedt. Indien hij zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt (dan wel misdraagt) dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Naar die maatstaf dient het optreden van verweerder te worden beoordeeld.

4.2    De voorzitter constateert dat de klacht betrekking heeft op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van deken in het arrondissement  [plaats]. Slechts indien verweerder zich bij de vervulling van die functie zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad, kan hem daarvan een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. De voorzitter zal het handelen van verweerder aan de hand van deze maatstaf toetsen.

4.3    Uit de diverse correspondentie, deels opgenomen onder de feiten hiervoor, komt het volgende naar voren. Op 7 augustus 2014 heeft klager zich rechtstreeks tot het advocatenkantoor [naam kantoor] gewend met het verzoek om rechtsbijstand in een octrooikwestie. Verweerder is als advocaat aan dat kantoor verbonden. Kort daarna - op 11 augustus 2014 - heeft klager zich ook gewend tot het bureau van [naam orde] met het verzoek om aanwijzing van een advocaat door verweerder op grond van artikel 13 Aw in diezelfde octrooikwestie. Nog voordat verweerder op dat verzoek heeft kunnen reageren, heeft - uiteindelijk - mr. [Y] van het kantoor [naam kantoor] de zaak van klager op zich genomen. Bij e-mail van 15 augustus 2014 is namens verweerder aan klager bericht dat hij inmiddels had begrepen dat klager al zelf een advocaat had gevonden, die bereid was om klager in de octrooikwestie te adviseren. Verweerder heeft daarop het dossier, waarin was verzocht om een advocaat aan te wijzen op grond van artikel 13 Aw, gesloten. Naar het oordeel van de voorzitter verkeert klager ten onrechte in de veronderstelling dat verweerder een advocaat van zijn eigen kantoor heeft aangewezen voor het verlenen van rechtsbijstand aan klager. Mr. [Y] heeft als gevolg van de rechtstreeks e-mail van klager van 7 augustus 2014 de zaak van klager in de octrooikwestie ingenomen. Van enige belangenverstrengeling is dan ook geen sprake. Gelet op het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat niet is gebleken van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten door verweerder. De voorzitter zal de klacht dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr.A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 30 november 2015.

 

griffier                                                         voorzitter