Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-06-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2016:81

Zaaknummer

15-499/DH/RO

Inhoudsindicatie

Beslissing op verzet. Bij beslissing van 7 december 2015 heeft de plaatsvervangend voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaard. De raad heeft de juistheid van de stellingen van klager in het verzet niet kunnen vaststellen. Derhalve is de raad van oordeel dat de plaatsvervangend voorzitter bij haar beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de plaatsvervangend voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 6 juni 2016

in de zaak 15-499/DH/RO

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline van 7 december 2015 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 25 mei 2015, aangevuld bij e-mail van 11 juni 2015, heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 26 oktober 2015 met kenmerk R 2015/98 ml, door de raad ontvangen op 28 oktober 2015, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 7 december 2015 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 8 december 2015 is verzonden aan klager.

1.4 Bij brief van 4 januari 2016, door de raad ontvangen op 6 januari 2016, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 4 april 2016 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 4 januari 2016.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1 In 2011 hebben de cliënten van verweerder, de heer en mevrouw K., met betrekking tot een aan hen toebehorend perceel grond in Rotterdam afspraken gemaakt met klager en zijn echtgenote. Deze afspraken hadden betrekking op de splitsing van het perceel in twee kavels en de verkoop van één van de kavels aan klager en zijn echtgenote. Een uitdrukkelijk voorbehoud in het kader van deze afspraken was dat de gemeente met de beoogde wijze van splitsing akkoord zou gaan.

2.2 De benodigde bouwvergunningen zijn door de gemeente afgegeven. Vervolgens is er tussen klager en de familie K. een civielrechtelijk geschil ontstaan over de afstand van de woningen tot de grens van de kavels. Dit geschil had betrekking op de wens van klager om een garage aan zijn woning te laten bouwen aan de zijde van de kavelgrens met de kavel van de familie K. Op 7 oktober 2013 heeft in het kader van bedoeld geschil een comparitie van partijen plaatsgevonden bij de rechtbank. De familie K. werd door verweerder bijgestaan.

2.3 Bij brief van 11 mei 2014 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht jegens verweerder ingediend, waarin onder meer het volgende is opgenomen:

“Hierbij dien ik een klacht in tegen [verweerder, RvD] (…). Ik ben een wederpartij van deze advocaat. (…) De klacht gaat over een zaak die nog loopt bij de rechtbank (…). De zaak gaat over een gekocht perceel grond waarbij de kern van de zaak is dat de tegenpartij stelt dat de gemeente heeft gezegd dat ‘de uitstulping niet mag’. (…) De advocaat van de wederpartij [verweerder, RvD] heeft ter zitting gezegd dat hij een gesprek heeft gevoerd bij de gemeente en dat in dit gesprek is gezegd dat de uitstulping niet mag en dat er door de gemeente handhavend opgetreden zal worden. (…)”

2.4 De bij randnummer 2.3 bedoelde klacht is door de voormalig deken onderzocht en voorgelegd aan de Raad van Discipline, die de zaak heeft behandeld onder zaaknummer R.4704/15.14. De voorzitter van de raad heeft de klacht bij beslissing van 4 februari 2015 kennelijk ongegrond verklaard. Klager heeft verzet ingesteld tegen deze beslissing. Vervolgens heeft de Raad van Discipline het verzet bij beslissing van 6 juli 2015 ongegrond verklaard.

2.5 Bij brief van 25 mei 2015 en e-mail van 11 juni 2015 heeft klager opnieuw een klacht over verweerder ingediend bij de deken.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij aantoonbaar onwaarheden heeft gedebiteerd: 

A.    bij de behandeling van de klacht met kenmerk A 2014 100 ml, door de Raad

          van Discipline met betrekking tot:

a) de verklaring van adviseur De K.;

b) het stellen dat de gemeente tijdens het gesprek op 27 september 2012 heeft gezegd "handhavend op te treden” als er in de feitelijke uitvoering afgeweken zou worden van de aan de vergunning gestelde voorwaarden;

c) de verklaring van de heer Van L. en

d) dat klager “geen geld” zou hebben;

B.    bij de behandeling van het hoger beroep in de civiele procedure in het geschil

         tussen klager en de familie K.

3.2 In het verzet heeft klager zijn bezwaren tegen het handelen van verweerder gehandhaafd. De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich met de beslissing van de voorzitter niet kan verenigen. Voorts heeft klager aangevoerd dat meerdere feiten die de plaatsvervangend voorzitter als vaststaand heeft aangenomen, onjuist zijn vastgesteld.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd, op welk verweer hierna waar nodig wordt ingaan.

5 BEOORDELING

5.1 De raad heeft de juistheid van de stellingen van klager in het verzet niet kunnen vaststellen. Derhalve is de raad van oordeel dat de plaatsvervangend voorzitter bij haar beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de plaatsvervangend voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

5.2 De behandeling van het verzet heeft niet geleid tot andere beschouwingen of conclusies ten aanzien van de onderdelen van de klacht dan die van de plaatsvervangend voorzitter. De raad verenigt zich met haar beoordeling van de klachtonderdelen en maakt die tot de zijne.

5.3 Dit brengt mee dat het verzet ongegrond is.

BESLISSING

De Raad van Discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, mrs. M. Aukema, P.S. Kamminga, H.E. Meerman en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juni 2016.

 

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 6 juni 2016 verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.

Op grond van artikel 46h lid 7 Advocatenwet staat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel open.