Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-06-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2016:80
Zaaknummer
15-576/DH/DH
Inhoudsindicatie
Beslissing op verzet. Bij beslissing van 10 december 2015 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een rechtstreeks belang. De deken had het onderzoek naar de klacht nog niet afgerond op het moment dat de gemachtigde van klaagster verzocht om doorzending van de klacht naar de Raad van Discipline. De behandeling van het verzet heeft niet geleid tot andere beschouwingen of conclusies ten aanzien van de onderdelen van de klacht dan die van de voorzitter. Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 6 juni 2016
in de zaak 15-576/DH/DH
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline van 10 december 2015 op de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 1 mei 2015 heeft de gemachtigde van klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 19 november 2015 met kenmerk K111 2015 dk/ak, door de raad ontvangen op 20 november 2015, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 10 december 2015 heeft de voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 15 december 2015 is verzonden aan klaagster.
1.4 Bij brief van 22 december 2015, door de raad ontvangen op 29 december 2015, heeft de gemachtigde van klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 4 april 2016 in aanwezigheid van de gemachtigde van klaagster en diens echtgenote. Verweerder is, met voorafgaand bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 22 december 2015.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:
2.1 Op 11 november 2014 heeft verweerder namens P. B.V., P. Vastgoed B.V., P. Beheer B.V. en mevrouw Van B. en de heer G. (tezamen genoemd: P.) een vaststellingsovereenkomst gesloten met de gemeente Zoetermeer (hierna: “de gemeente”) met onder meer de volgende inhoud:
“De rechtspersoon naar publiekrecht de gemeente Zoetermeer (…)
en
de besloten vennootschap [P. B.V., RvD], (…)
de besloten vennootschap [P. Vastgoed B.V., RvD], (…)
de besloten vennootschap [P. Beheer B.V., RvD], (…)
de heer [G., RvD] (…)
mevrouw [van B., RvD] (…)
(hierna gezamenlijk: [P., RvD])
hierna gezamenlijk te noemen: “partijen”
Overwegende dat:
- De gemeente heeft aan [P., RvD] verkocht en geleverd een bij partijen genoegzaam bekend zwembad te Zoetermeer.
- Ten tijde van de levering heeft de gemeente [P., RvD] laten weten dat de gemeente nog een nieuwe coatinglaag zal doen aanbrengen in het zwembad.
- Die coatinglaag is nadien ook daadwerkelijk aangebracht, maar niet op deugdelijke wijze.
- Als gevolg van reparatiewerkzaamheden aan de coating heeft het zwembad enige tijd de deuren gesloten moeten houden.
- [P., RvD] heeft de gemeente aansprakelijk gesteld voor de hierdoor geleden schade. Bovendien heeft [P., RvD] zich op het standpunt gesteld dat er nog steeds gebreken bestaan aan de coating en de antislip-rand.
- Partijen hebben ten aanzien van het aldus door [P., RvD] geformuleerde geschil een vergelijk bereikt.
- Partijen willen hun geschil dan ook definitief beëindigen onder de hierna te noemen voorwaarden.
Verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
1. Vergoeding schade
1.1 De gemeente betaalt aan [P., RvD] als vergoeding voor de door [P., RvD] geleden schade wegens (tijdelijke) sluiting van het zwembad een bedrag van EUR 22.225,50. (...)
1.3 Betaling van dit bedrag zal geschieden op rekeningnummer (…) ten name van [verweerder, RvD] (…)”
2.2 Verweerder heeft na overleg met de advocaat van de gemeente het door de gemeente te betalen bedrag van € 22.250,50 voor de gemeente in depot gehouden op zijn derdengeldenrekening.
2.3 Bij brief van 9 januari 2015 heeft de advocaat van de gemeente Zoetermeer verweerder onder meer als volgt bericht:
“In bovengenoemde zaak hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten op grond waarvan de Gemeente een in die overeenkomst genoemd bedrag aan uw cliënte moet voldoen. Het blijkt echter zo te zijn dat er van de zijde van uw cliënte ook een betalingsachterstand jegens de Gemeente bestaat. De Gemeente heeft zich daarom – zo begrijp ik – op verrekening beroepen. Meer concreet is het uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst verschuldigde bedrag van EUR 22.225,50 verrekend met facturen van 13 maart 2014 en 22 mei 2014, met een totale grote van EUR 18.870,51. Die facturen – waarvan de verschuldigdheid door [P., RvD] ook is erkend – zijn verrekend met die EUR 22.225,50, hetgeen ertoe heeft geleid dat de Gemeente het batig saldo – EUR 3.354,90 – op 23 december 2014 op de rekening derdengelden van uw kantoor heeft overgemaakt. Ik begrijp verder dat u hierover vanochtend met de Gemeente (…) contact hebt gehad, hetgeen heeft geresulteerd in uw voorstel om ook het restant van EUR 18.870,51 op uw rekening derdengelden over te maken onder toezegging dat dit bedrag nog niet wordt doorbetaald aan uw cliënte in afwachting van een overeenstemming tussen [P., RvD] en de Gemeente inzake de verrekening. Hierbij laat ik u weten dat de Gemeente bereid is om in te gaan op die suggestie, in die zin dat ik graag van u een schriftelijke bevestiging krijg van het feit dat het voornoemde restantbedrag (…) geparkeerd blijft op uw rekening derdengelden tot het moment waarop de Gemeente schriftelijk toestemming geeft tot doorbetaling aan uw cliënte. Uw reactie zie ik liefst per omgaande tegemoet.”
Bij e-mail van 9 januari 2015 heeft verweerder de gemeente laten weten daarmee in te stemmen.
2.4 De advocaat van de gemachtigde van klaagster heeft verweerder bij e-mail van 15 april 2015 verzocht om een toelichting te geven op het op zijn Stichting Beheer Derdengelden in depot gestorte bedrag.
2.5 Een stafjurist van het Bureau van de Haagse Orde van Advocaten heeft de gemachtigde van klaagster bij e-mail van 16 september 2015 het volgende bericht:
“Eerder berichtte ik u dat u medio september het standpunt van de deken kon verwachten. De deken wil uw klacht echter nader onderzoeken, waardoor zijn standpunt nog niet gereed is. De deken streeft er naar op korte termijn zijn standpunt aan u toe te zenden. (…)”
2.6 De gemachtigde van klaagster heeft het Bureau van de Haagse Orde van Advocaten op 8 oktober 2015 per e-mail gevraagd of het dekenstandpunt gereed was.
2.7 Op 19 oktober 2015 heeft een stafjurist van het Bureau van de Haagse Orde van Advocaten de gemachtigde van klaagster per e-mail het volgende medegedeeld:
“Tot mijn spijt moet ik u bericht dat het standpunt van de deken nog niet gereed is, omdat de deken nog nader onderzoek wil verrichten naar uw klacht. (…)”
2.8 Bij e-mail van 30 oktober 2015 heeft klager het Bureau van de Haagse Orde van Advocaten als volgt bericht:
“gezien het verloop van de zaak verzoek ik u uitdrukkelijk mijn dossier door te sturen naar de raad van discipline Den Haag, op advies van mijn raadsman. Vertrouwende dat u aan mijn verzoek gehoor zal geven en het dossier doorstuurt, (…)”
2.9 Een stafjurist van de Haagse Orde van Advocaten heeft klager op 30 oktober 2015 het volgende bericht:
“U heeft verzocht uw klacht door te zenden naar de Raad van Discipline. Ik leid daar uit af dat u geen prijs meer stelt op het standpunt van de deken. Alvorens uw klacht ter kennis van de Raad van Discipline kan worden gebracht, dient u (…) € 50,- griffierecht te voldoen. (…) Na ontvangst van het griffierecht wordt de klacht doorgezonden aan de tuchtrechter. (…)”
2.10 In reactie hierop heeft verweerder de Haagse Orde van Advocaten bij e-mail van 30 oktober 2015 bericht dat hij het griffierecht had overgemaakt.
2.11 De deken heeft het klachtdossier bij brief van 19 november 2015 zonder dekenstandpunt doorgezonden naar de raad.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij:
a) zonder klaagsters toestemming gelden op de derdengeldenrekening heeft verrekend met openstaande facturen van derden;
b) in strijd heeft gehandeld met zijn toezegging aan de advocaat van de wederpartij de gelden op de derdengeldrekening in depot te houden;
c) heeft geweigerd klaagster en haar advocaat een toelichting te geven over de mutaties die hebben plaatsgevonden op de in depot staande gelden;
d) heeft geweigerd kopieën toe te sturen van de betreffende facturen.
3.2 In het verzet heeft klaagster haar bezwaren tegen het handelen van verweerder gehandhaafd en gesteld het niet eens te zijn met de beslissing van de voorzitter.
3.3 Daarnaast heeft klaagster de raad in haar verzetschrift verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de restschade aan de P. B.V.’s, omdat verweerder de vaststellingsovereenkomst zonder toestemming heeft ondertekend.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij geen werkzaamheden heeft verricht voor de gemachtigde in diens hoedanigheid van directeur van P. Vastgoed B.V. en is van mening dat de gemachtigde derhalve niet jegens verweerder kan klagen over de wijze waarop verweerder in deze als advocaat is opgetreden. Verweerder heeft de regeling met de gemeente getroffen voor mevrouw Van B. Indien er met betrekking tot de schaderegeling iets fout zou zijn gegaan, is dit een kwestie tussen mevrouw Van B. en verweerder. Verweerder heeft de raad verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.2 Voor het overige zal de raad op het verweer van verweerder hierna waar nodig ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De raad stelt vast dat het Bureau van de Haagse Orde van Advocaten de gemachtigde van klaagster heeft medegedeeld dat het onderzoek naar de door hem ingediende klacht nog niet was afgerond en dat de deken nader onderzoek wenste te doen. Desondanks heeft de gemachtigde van klaagster het Bureau van de Haagse Orde van Advocaten verzocht om het klachtdossier door te zenden naar de Raad van Discipline.
5.2 Gelet op de stukken in het dossier, alsmede gelet op het verhandelde ter terechtzitting, is de raad van oordeel dat onvoldoende feitelijk is komen vast te staan dat de vennootschappen waarvoor de heer B. als gemachtigde optreedt, een contractuele relatie hebben met verweerder.
5.3 De behandeling van het verzet heeft niet geleid tot andere beschouwingen of conclusies ten aanzien van de onderdelen van de klacht dan die van de voorzitter. De raad verenigt zich met haar beoordeling van de klachtonderdelen en maakt die tot de zijne.
5.4 Dit brengt mee dat het verzet ongegrond is.
5.5 Nu het verzet ongegrond is, is er geen plaats voor een nader onderzoek naar het verzoek van klaagster zoals weergegeven bij randnummer 3.3. De raad zal dit verzoek derhalve buiten beschouwing laten.
BESLISSING
De Raad van Discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, mrs. M. Aukema, P.S. Kamminga, H.E. Meerman en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juni 2016.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie.
Deze beslissing is in afschrift op 6 juni 2016 verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.
Op grond van artikel 46h lid 7 Advocatenwet staat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel open.