Rechtspraak
Uitspraakdatum
23-11-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2015:260
Zaaknummer
15-485
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat in vreemdelingenzaak. Klager verwijt verweerder geen bijstand te hebben verleend op een zitting en een rechterlijke uitspraak niet te hebben toegestuurd. Klacht kennelijk ongegrond. De zitting heeft niet plaatsgevonden en verweerder heeft gedaan wat van verwacht mocht worden om te zorgen dat de rechterlijke uitspraak klager zou bereiken.
Uitspraak
Beslissing van 23 november 2015
in de zaak 15-485
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Z van 22 oktober 2015 met kenmerk 51/15/041 door de raad ontvangen op 23 oktober 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. Nadien heeft de raad van verweerder nog een e-mail ontvangen gedateerd 11 november 2015 met als bijlage een uitspraak van de Raad van State van 18 november 2013 in de zaak van klager.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Bij brief van 4 april 2015 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder. De klacht betreft het optreden van verweerder in een vreemdelingenzaak van klager.
1.3 Bij besluit van 7 februari 2012 heeft de minister tegen klager een inreisverbod uitgevaardigd. Bij uitspraak van 2 november 2012 heeft een rechtbank het daartegen door klager ingestelde beroep ongegrond verklaard. Vervolgens is klager van deze beslissing in hoger beroep gekomen. Bij beslissing van 18 november 2013 heeft de Raad van State het hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd.
1.4 In 2013 heeft verweerder als opvolgend advocaat klager bijstaand verleend in de hoger beroepsprocedure bij de Raad van State. Het hoger beroepschrift was door de voorganger van verweerder ingediend.
1.5 In het klachtdossier bevindt zich een brief van verweerder van 25 november 2013, waarbij genoemde uitspraak van de Raad van State aan klager wordt toegezonden. Verweerder schrijft in deze brief dat met deze uitspraak de nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput. Voorts maakt hij in deze brief melding van de mogelijkheid een klacht bij het Europese Hof in te dienen en geeft hij aan na bestudering van het dossier tot de conclusie te zijn gekomen dat hij deze procedure niet met succes voor klager kan voeren.
1.6 De brief van 25 november 2015 vermeldt in de kop “van raadsman aan cliënt” en is gericht aan klager p/a penitentiare inrichting F. Klager ontkent deze brief te hebben ontvangen.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) verweerder de zitting van 2 november 2013 niet heeft bijgewoond,
b) verweerder de uitspraak van 18 november 2013 niet aan klager heeft toegestuurd.
3 VERWEER
Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
3.1 Bij de Raad van State heeft geen mondeling behandeling plaatsgevonden. Op 25 november 2013 heeft verweerder de betreffende beslissing aan klager toegezonden. Als klager deze brief niet heeft ontvangen betreurt verweerder dat.
4 BEOORDELING
4.1 ten aanzien van klachtonderdeel a
In dit klachtonderdeel wordt verweerder het verwijt gemaakt dat hij niet ter zitting van de rechtbank (lees: Raad van State) is verschenen. Aan de zijde van klager is echter sprake van een misverstand. Uit de beslissing blijkt dat de Raad van State het onderzoek van de zaak na ontvangst van het hoger beroepschrift onmiddellijk heeft gesloten en het hoger beroep vervolgens kennelijk ongegrond heeft verklaard. Er is derhalve sprake geweest van een vereenvoudigde behandeling van het hoger beroep ex artikel 8:54 juncto 8:108 Algemene Wet Bestuursrecht. Vereenvoudige behandeling betekent dat een zaak zonder zitting wordt afgedaan. Deze klacht mist derhalve feitelijke grondslag.
4.2 ten aanzien van klachtonderdeel b
Uit het klachtdossier blijkt dat verweerder zijn brief aan klager van 25 november 2013 waarbij de uitspraak van de Raad van State is toegezonden bij brief van 3 augustus 2015 heeft overgelegd en dat verweerder bij brief van 30 augustus 2015 daarop heeft mogen reageren. In zijn reactie maakt klager geen melding van een onjuiste adressering van de brief van verweerder. Het moet er dus voor worden gehouden dat de uitspraak van de Raad van State aan het juiste adres van klager is toegezonden.
Indien de uitspraak van de Raad van State – zoals klager stelt – hem niet heeft bereikt had voor de hand gelegen dat klager bij verweerder naar het uitblijven van bericht had geïnformeerd. Uit zijn brief van 30 augustus 2015 blijkt dat klager wel informatie heeft ingewonnen, echter niet bij verweerder maar bij de Raad van State en dat hij op deze wijze van de inhoud van de beslissing heeft kennisgenomen. Daarmee heeft klager verweerder de mogelijkheid ontnomen om als er – zoals klager stelt – al sprake zou zijn geweest van een omissie deze te herstellen.
Gelet op dit alles is de voorzitter is van oordeel dat verweerder heeft gedaan wat van hem verwacht kon worden om ervoor te zorgen dat de uitspraak van de Raad van State klager zou bereiken. De voorzitter kan dan ook niet inzien dat verweerder in deze jegens klager tuchtrechtelijk verwijtbaar tekort is geschoten.
4.3 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht in beide onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus gewezen door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A.M. van Rossum als griffier op 23 november 2015.
griffier voorzitter