Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-07-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2018:166
Zaaknummer
18-325/DH/DH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat-medewerker van de deken naar kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 13 juli 2018
in de zaak 18-325/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerster
De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 26 april 2018 met kenmerk K089 2018 dk/smo, door de raad ontvangen op 30 april 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Verweerster is werkzaam bij het bureau van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag.
1.2 Op 19 april 2018 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen klager en verweerster over, zakelijk weergegeven, het aanwijzen van een cassatieadvocaat door de deken ten behoeve van klager.
1.3 Een geluidsopname van het telefoongesprek vormt onderdeel van het procesdossier.
1.4 Het gesprek heeft 6.52 minuten geduurd en is als volgt opgebouwd:
- 0.00-2.10 minuten klager wordt te woord gestaan door de telefonist
- 2.10-4.05 minuten klager staat in de wacht
- 4.05-6.52 minuten verweerster komt aan de telefoon en voert met klager het gesprek dat de aanleiding vormt voor deze klacht
- 6.52 minuten verweerster beëindigt het gesprek. \
1.5 Bij aanvang van het gesprek tussen klager en verweerster heeft verweerster zich voorgesteld en op een vraag van klager meegedeeld welke functie zij bekleedt. Verweerster heeft verder meegedeeld dat zij bekend is met het dossier van klager. Vervolgens is vooral klager aan het woord. Na 6.14 minuten heeft verweerster het woord genomen en gezegd: “weet u wat het is meneer…”. Klager heeft daarop gereageerd met de opmerking: “gaat u mij de les lezen?”. Kort daarna heeft verweerster het telefoongesprek beëindigd, nadat zij gezegd heeft dat het haar beter leek om per e-mail te communiceren, omdat zij steeds in de rede gevallen werd.
1.6 Bij e-mail van 19 april 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster dat zij onvriendelijk was aan de telefoon en niet tot hulp bereid. Verder heeft zij klager te kennen gegeven dat hij verder via e-mail moest corresponderen en vervolgens het telefoongesprek beëindigd.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft geen verweer gevoerd.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter is van oordeel dat verweerster tijdens het telefoongesprek niet onvriendelijk is geweest tegen klager. Uit het gesprek blijkt ook niet dat verweerster niet bereid was om klager te helpen. Omdat verweerster van klager niet de kans kreeg om uit te spreken, acht de voorzitter niet onbegrijpelijk dat zij het gesprek heeft beëindigd, zeker niet omdat zij de mogelijkheid van e-mail correspondentie openliet. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster is geen sprake; verweerster heeft zich niet gedragen zoals dat een behoorlijk handelend advocaat niet betaamt.
4.2 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 13 juli 2018.