Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-04-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2016:43

Zaaknummer

15-252

Inhoudsindicatie

Klager ontvankelijk in verzoek wegens aanwezigheid van een relevant afgeleid belang als voogd van minderjarige om wie het gaat. Verweerder, advocaat van de moeder, mocht de minderjarige in de gegeven omstandigheden op verzoek van de minderjarige bezoeken in de gesloten instelling . Geen sprake van belangenconflict tussen moeder en minderjarige of mogelijkheid daartoe. 

Uitspraak

Beslissing van 11 april 2016

in de zaak 15-252

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

tegen

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 16 januari 2015 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement [plaats] (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 10 augustus 2015 met kenmerk 2015 KNN007, door de raad ontvangen op 12 augustus 2015, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 5 februari 2016, waarbij aanwezig waren namens klager: de gezinsvoogd, de jurist en teammanager, alsmede verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier met bijlagen.

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Verweerder heeft de moeder van de minderjarige dochter (hierna: de dochter) bijgestaan.

2.2    De dochter staat sinds 7 juni 2013 onder toezicht van klager. Middels een machtiging is de dochter uithuisgeplaatst bij de vader en heeft toen lange tijd geen contact gehad met de moeder.

2.3    In de zomer van 2014 is de dochter verdwenen en tot eind november 2014 onvindbaar gebleven. Zij bleek die periode bij de moeder te hebben gewoond. Verweerder heeft in die periode regelmatig contact met de moeder en de dochter gehad.

2.4    Nadat de dochter is gevonden, is zij middels een spoedmachtiging geplaatst in een instelling voor gesloten jeugdzorg.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a.    hij in de periode dat sprake was van een spoedmachtiging gesloten jeugdzorg van de dochter en zij nog niet door de kinderrechter was gehoord, contact met de dochter heeft onderhouden door haar te bezoeken.

3.2    Klager onderbouwt deze klacht als volgt. Klager vermoedt dat verweerder de dochter tijdens de onderduikperiode bij de moeder op negatieve wijze heeft beïnvloed. Verweerder behartigde immers de belangen van de moeder die op dat moment werd verdacht van ernstige strafbare feiten, te weten van mishandeling van de dochter - daarvan had de dochter al eerder aangifte gedaan - en van onttrekking van het gezag van de dochter bij de vader, en was de dochter in die situatie het slachtoffer. Nadat de dochter was opgespoord en in een gesloten instelling was geplaatst, hadden deze juridisch tegenstrijdige belangen tussen de moeder en de dochter verweerder meteen ervan moeten weerhouden om enig contact met de dochter te onderhouden.

3.3    Ook indien geen sprake was van beïnvloeding van de dochter door verweerder in het voortraject had verweerder zich ná de gesloten plaatsing van de dochter onmiddellijk in het belang van de dochter als advocaat moeten terugtrekken en een andere advocaat bij haar langs moeten sturen. Door toch bij de dochter langs te gaan, heeft hij de situatie voor de dochter verergerd wat zeer schadelijk voor haar is geweest. Dergelijk handelen kan verweerder tuchtrechtelijk worden verweten.

 

4    VERWEER

Niet-ontvankelijkheid

4.1    Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu klager door het handelen of nalaten van verweerder niet rechtstreeks in zijn belang is getroffen. Voor zover klager wel ontvankelijk is, dient de klacht op de volgende gronden te worden afgewezen.

Ad klachtonderdeel a.

4.2    Tijdens het verblijf van de dochter bij de moeder heeft verweerder een vertrouwensband met de dochter opgebouwd. Daardoor heeft de dochter, nadat zij was opgepakt en eerst naar het kantoor van klager is gebracht, kennelijk ook toen met hem mogen bellen. In dat telefoongesprek heeft verweerder haar gerustgesteld.

4.3    Daarna heeft de dochter vanuit haar gesloten instelling verweerder gebeld bij haar langs te komen, wat hij op de terugweg van een zitting die dag heeft gedaan. Nadat de rechtbank had aangegeven dat het niet wenselijk was dat hij ook de belangen van de dochter zou behartigen in verband met de belangen van de vader, heeft verweerder zich teruggetrokken. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is dan ook geen sprake.

 

5    BEOORDELING

Ten aanzien van de ontvankelijkheid

5.1    De raad is van oordeel dat klager ontvankelijk is in zijn klacht. Alhoewel klager niet rechtstreeks in het eigen belang is getroffen, heeft klager een relevant afgeleid belang omdat de dochter om wie het in deze procedure gaat, via een rechterlijke beslissing onder toezicht en daarmee onder de verantwoordelijkheid is gesteld van klager.

Ten aanzien van klachtonderdeel a.

5.2    Ter zitting is namens klager toegelicht dat de klacht enkel betrekking heeft op het feit dat verweerder de dochter in de gesloten instelling heeft bezocht terwijl hij als advocaat van de moeder, die andere en mogelijk tegenstrijdige belangen had dan die van dochter, dát niet had moeten doen. Bovendien was verweerder op de hoogte van de belaste  voorgeschiedenis van de moeder en de dochter, zodat hij reeds daarom in het belang van de dochter, die er slecht aan toe was en verward was, haar met rust had moeten laten.  Verweerder heeft in dit kader ter zitting verklaard dat de dochter hem had gebeld en had gesmeekt om bij haar langs te komen, waaraan hij, mede gelet op de tussen hen ontstane persoonlijke band, meteen gevolg heeft gegeven. Volgens verweerder mocht hij de dochter bezoeken,  ook al zat zij op dat moment in een gesloten instelling, om te horen wat haar hulpvraag was en of hij daarin wellicht als advocaat een rol in zou kunnen spelen. Nadat hij van de dochter had begrepen dat zij met zijn hulp weggehaald wilde worden uit de gesloten instelling, heeft hij haar laten weten daarover eerst overleg te willen voeren met de kinderrechter. Daarna is door de kinderrechter een andere advocaat voor de dochter aangewezen, heeft hij zich volledig teruggetrokken, en op die wijze gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt, aldus verweerder.

5.3    De raad kan niet vaststellen wat verweerder en de dochter met elkaar hebben besproken tijdens hun gesprek in de gesloten instelling. Wat daar ook van zij, naar het oordeel van de raad hoefde het verzoek van de dochter aan verweerder om haar te bezoeken in de gesloten instelling niet meteen bij verweerder tot het inzicht te leiden dat sprake was van een belangenconflict of de mogelijkheid daartoe tussen de belangen van de moeder, die hij als advocaat al bijstond, en de belangen van de dochter. Naar het oordeel van de raad mocht verweerder dan ook langsgaan bij de dochter in de instelling om de afweging te kunnen maken die hij daarna heeft gemaakt. Dat verweerder door zijn handelen de situatie van de dochter heeft verergerd kan de raad, tegenover de betwisting daarvan door verweerder, niet vaststellen. Onder de hiervoor geschetste omstandigheden is dan ook naar het oordeel van de raad geen sprake van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder. De klacht wordt dan ook als ongegrond afgewezen.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. C. van den Noort, voorzitter, mrs. A.H. Lanting, G. Ham, H.J. Meijer, N.H.M. Poort, leden en bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 april 2016.

 

Griffier                                     Voorzitter