Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-03-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2015:262
Zaaknummer
62/14
Inhoudsindicatie
De voorzitter heeft miskend dat verweerder (advocaat van de wederpartij) zijn eigen standpunt vertolkte waar hij harde woorden sprak over de houding van klagers. Nader onderzoek was vereist, verzet gegrond. De klacht zelf is ook gegrond, omdat de gebezigde bewoordingen onnodig kwetsend zijn. Maatregel: berisping.
Uitspraak
Beslissing van 13 maart 2015
in de zaak 62/14
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 8 oktober 2014 op de klacht van:
1. mevrouw [ ]
2. de heer [ ]
klagers
tegen
mr. [ ]
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 17 september 2013 met bijlagen hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 10 september 2014 met kenmerk 2013 KNN160, door de raad ontvangen op 12 september 2014, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 8 oktober 2014 heeft de plaatsvervangend voorzitter (hierna "de voorzitter") van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 14 oktober 2014 is verzonden aan klaagster.
1.4 Bij brief van 19 oktober 2014 door de raad ontvangen op 21 oktober 2014, hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 9 januari 2015 in aanwezigheid van klagers. Verweerder heeft bij brief van 10 november 2014 laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van
- de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven
- het verzetschrift van klagers d.d. 19 oktober 2014;
- brief van klagers d.d. 21 december 2014;
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klagers in verzet in zoverre niet opkomen.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
verweerder zich in een brief van 27 augustus 2013 aan de rechtsbijstandsverzekeraar van klagers beledigend, veroordelend, beschuldigend en onnodig kwetsend en grievend heeft uitgelaten.
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat:
de voorzitter voorbij is gegaan aan het feit dat verweerder, die naast raadsman van de ouders van vriendin van klagers zoon tevens werkgever is van de moeder van die vriendin. Ten onrechte heeft de voorzitter aangenomen dat verweerder namens zijn cliënten sprak, terwijl in de brieven van verweerder herhaaldelijk het persoonlijk voornaamwoord ‘ik’ wordt gebruikt. Daaruit blijkt dat het gaat om opvattingen van verweerder en niet die van zijn cliënten. De voorzitter heeft voorts overwogen dat de gewraakte brief een reactie was op een brief van de rechtsbijstandsverzekeraar van klagers. Die reactie van klagers was nu juist een reactie op een eerdere bijzonder harde brief van de cliënte van verweerder (de moeder van het vriendinnetje van klagers zoon), terwijl de cliënten van verweerder voortdurend contact afwezen. Ten onrechte heeft de voorzitter dan ook geoordeeld dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft zijn verweer uit de briefwisseling met de deken, gehandhaafd.
5 BEOORDELING
5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
5.2 Allereerst dient de raad te beoordelen of het verzet gegrond is. De raad is van oordeel dat de gewraakte passages in de brief van verweerder aan de rechtsbijstandsverzekeraar van klagers van 27 augustus 2013, gelet op de omstandigheden, nader onderzoek behoefden alvorens te concluderen over het al dan niet onnodig kwetsende karakter daarvan. Die omstandigheden betreffen het grote verdriet dat klagers plotseling was overkomen door de zelfdoding van hun zoon en de vele vragen waarop zij graag een reactie wilden hebben onder meer van de dochter van de vriendin van hun zoon die kort voor de zelfdoding een chatsessie had gehad met klagers zoon. Deze omstandigheden rechtvaardigden, gelet op de harde bewoordingen in de bewuste brief, nader onderzoek. De passages konden niet zonder meer als niet kwetsend worden aangemerkt. Het verzet is dan ook gegrond.
5.3 Vervolgens komt de raad toe aan de beoordeling van de klacht. De raad overweegt daarbij dat verweerder rekening had behoren te houden met het grote verdriet dat klagers was overkomen door de plotselinge dood van hun zoon. De raad oordeelt in ieder geval de passages over de vermeende slachtofferrol van de ouders waar verweerder zelf (zonder verwijzing naar zijn cliënten) vraagtekens bij plaatst, als onnodig kwetsend. Hiermee bagatelliseert verweerder in hoge mate het grote verdriet van klagers. De raad oordeelt dit als een gebrek aan respect jegens klagers.
5.4 Voorts is de passage waarbij verweerder klagers impliciet beschuldigt van tekortkomingen in de verzorging en opvoeding van hun zoon en bovendien stelt dat klagers de schuldvraag wellicht bij zichzelf moeten leggen, in de omstandigheden van het geval buitengewoon kwetsend. De raad is van oordeel dat deze opmerkingen in de onderhavige zaak volstrekt onnodig waren. Anders dan de voorzitter oordeelt de raad de gewraakte zinsneden als onnodig grievend. De raad merkt ten overvloede op dat het verweerder had gesierd als hij in deze voor klagers zo pijnlijke zaak zelf ter zitting was verschenen om een toelichting te geven op zijn handelen.
6 MAATREGEL
Gelet op alle omstandigheden, waaronder het gebrek aan respect voor het verdriet van klagers, alsmede het feit dat in het verleden ook al tuchtrechtelijke maatregelen aan verweerder zijn opgelegd, komt de raad tot onderstaande maatregel.
BESLISSING
De raad van discipline:
oordeelt het verzet alsmede de klacht gegrond en legt verweerder de maatregel van berisping op.
Aldus gewezen door mr. C. van den Noort, voorzitter, mrs. E. van Asselt-Pronk, H.J. Meijer, E. de Vries, P.H.F. Yspeert, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 maart 2015.
griffier voorzitter