Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-06-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2016:103
Zaaknummer
16-002/DB/LI
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door te traag te zijn in de afhandeling van klaagsters zaak en niet goed bereikbaar te zijn voor klaagster.
Inhoudsindicatie
Klacht gegrond; onvoorwaardelijke schorsing 1 week.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 13 juni 2016
in de zaak 16-002/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerster
gemachtigde:
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 13 november 2014 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Bij brief aan de raad van 13 januari 2016 met kenmerk DOK14-181, door de raad ontvangen op 14 januari 2016 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 april 2016 in aanwezigheid van klaagster. Verweerster, noch haar gemachtigde, is verschenen . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- De brief van de deken d.d. 13 januari 2016 en de daaraan gehechte stukken;
- Het faxbericht d.d. 14 april 2016 waarin verweersters gemachtigde aan de raad kenbaar maakt dat hij niet ter zitting zal verschijnen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Verweerster heeft klaagster in de periode van begin 2014 tot en met november 2014 bijgestaan in een geschil aangaande de aankoop van een houten chalet door klaagster. Klaagster wenste haar wederpartij te dagvaarden in verband met verborgen gebreken die het chalet vertoonde. Deze gebreken bestonden volgens klaagster uit een lekkage in de badkamer, een lekkage en doorzakking van het dak en een rottende houtconstructie van het chalet.
2.2 Klaagster heeft bij brief d.d. 27 februari 2013 bij haar wederpartij geklaagd over de lekkage in de badkamer. Vervolgens heeft de toenmalige advocaat van klaagster, mr. X, bij brief d.d. 21 maart 2013 bij de wederpartij van klaagster geklaagd over de lekkage en de doorzakking van het dak.
2.3 De rottende houtconstructie is vervolgens ontdekt in de periode waarin verweerster klaagster bijstond. Klaagster heeft deze problematiek aan verweerster voorgelegd. Verweerster heeft niet bij klaagsters wederpartij geklaagd over de rottende houtconstructie.
2.4 In november 2014 heeft klaagster zich gewend tot een andere advocaat, mr. Y, die haar vanaf dat moment is gaan bijstaan.
2.5 Op 13 november 2014 heeft klaagster tegen verweerster een klacht ingediend bij de deken. Op 29 juni 2015 heeft een gesprek plaatsgevonden met de deken. Tijdens dat gesprek hebben klaagster en verweerster afgesproken dat verweerster de kwestie binnen twee weken zou melden bij haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, waarna klaagster haar klacht zou intrekken.
2.6 Mr. Y heeft verweerster bij brief d.d. 9 juli 2015 medegedeeld dat de omstandigheid dat niet binnen bekwame tijd namens klaagster is geklaagd over de rottende houtconstructie maakt dat zij op basis van artikel 7:23 lid 1 BW geen geslaagd beroep meer kan doen op non-conformiteit. Mr. Y heeft verweerster namens klaagster aansprakelijk gesteld voor de door klaagster geleden en nog te lijden schade en heeft verweerster verzocht om de kwestie te melden bij haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar.
2.7 Verweerster heeft de brief van mr. Y d.d. 9 juli 2015 bij brief d.d. 31 juli 2015 doorgeleid aan haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, waarbij zij aan de verzekeraar heeft medegedeeld dat hetgeen is gesteld in de brief van mr. Y, juist is. Verweerster heeft de verzekeraar bericht dat klaagsters wederpartij niet aansprakelijk is gesteld voor de schade aan de fundering en dat met grote mate van waarschijnlijkheid het beroep op de schade ten gevolge van de gebreken aan de fundering is verjaard.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:
1. te traag is in de afhandeling van klaagsters zaak;
2. bovendien onbereikbaar is nu klaagster haar al sedert vier weken probeert telefonisch te bereiken.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft op 29 augustus 2014 de eerste conceptdagvaarding aan klaagster toegezonden. Op 21 oktober 2014 heeft verweerster vervolgens de tweede conceptdagvaarding aan klaagster toegezonden Op 26 oktober 2014 is klaagster niet bij een ingeplande bespreking verschenen. Er is weliswaar veel tijd verstreken tussen het eerste bezoek van verweerster aan klaagster en het opstellen van de eerste conceptdagvaarding, maar dit is het gevolg van het feit dat klaagster op advies van verweerster eerst haar inboedelverzekering heeft aangesproken en er vervolgens herstelwerkzaamheden zijn verricht.
4.2 Verweerster heeft erkend dat zij heeft verzuimd om klaagsters wederpartij aansprakelijk te stellen voor de schade aan de fundering en dat met grote mate van waarschijnlijkheid het beroep op de schade ten gevolge van de gebreken aan de fundering is verjaard.
5 BEOORDELING
5.1 De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend voor 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het oude recht.
5.2 De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerster. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in art. 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes -zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.
5.3 De raad is van oordeel dat verweerster, die zonder bericht van verhindering niet ter zitting van de raad is verschenen, geen gefundeerd verweer heeft gevoerd tegen de door klaagster ingediende klachten. Verweerster heeft weliswaar gesteld dat zij tweemaal een concept-dagvaarding aan klaagster heeft toegestuurd, maar klaagster heeft dit uitdrukkelijk betwist en van toezending van de concept-dagvaarding blijkt niet uit aan de raad overgelegde stukken. Voorts staat als door verweerster uitdrukkelijk in haar brief d.d. 31 juli 2015 erkend vast dat verweerster niet binnen bekwame tijd namens klaagster bij klaagsters wederpartij heeft geklaagd over de rottende houtconstructie. Bovendien is verweerster de met de deken gemaakte afspraak om de kwestie binnen twee weken na het dekengesprek te melden bij haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar niet (tijdig) nagekomen. Tot slot staat naar het oordeel van de raad als onvoldoende weersproken vast dat verweerster zich voor klaagster onbereikbaar heeft getoond.
5.4 De raad is op basis van het voorgaande van oordeel dat de klacht in beide onderdelen gegrond moet worden verklaard.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerster is tekort geschoten in de kwaliteit van haar dienstverlening waarvan haar een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Verweerster is reeds meerdere malen tuchtrechtelijk veroordeeld waarbij diverse maatregelen zijn opgelegd. Kennelijk hebben deze tuchtrechtelijke maatregelen niet tot een verbetering van verweersters optreden geleid. De raad is mede op basis van het tuchtrechtelijk verleden van verweerster van oordeel dat in deze niet kan worden volstaan met een lichtere maatregel dan een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van een week.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in beide onderdelen gegrond;
- legt aan verweerster op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van een week;
- bepaalt dat de schorsing ingaat één maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:
- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,
- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd,
- en dat de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerster niet op het tableau staat ingeschreven;
- beveelt dat het enkele feit van de schorsing door de deken binnen het arrondissement openbaar zal worden gemaakt op de aldaar gebruikelijke wijze zodra deze onherroepelijk is geworden.
.
Aldus beslist door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter, mrs. W.H.N.C. van Beek, U.T. Hoekstra, H.C.M. Schaeken, N.M. Lindhout-Schot , leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 juni 2016.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 13 juni 2016
verzonden aan:
- klaagster
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- verweerster
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
en voor zover deze ongegrond/niet-ontvankelijk is verklaard tevens door
- klaagster
- de deken van de orde van advocaten te Limburg
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 85452, 2508 CD Den Haag
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het
Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701
Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof:
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl