Rechtspraak
Uitspraakdatum
16-07-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2018:161
Zaaknummer
18-045/DH/DH
Inhoudsindicatie
Verweerster heeft in opdracht van klager en zijn thans ex-echtgenote een echtscheidingsconvenant ingediend. Volgens klager heeft verweerster hem onder meer niet deugdelijk geïnformeerd over verschillende onderdelen van het echtscheidingsconvenant. De raad verklaart de klacht niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding (artikel 46g Advocatenwet).
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 16 juli 2018
in de zaak 18-045/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 17 augustus 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 22 januari 2018 met kenmerk K194 2017 dk/ab, door de raad ontvangen op 23 januari 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 11 juni 2016 in aanwezigheid van klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerster.
1.4 De raad heeft kennis genomen van de bij 1.2 genoemde brief van de deken (inclusief bijlagen), alsmede van:
- de brief van klager van 24 januari 2018, inclusief bijlagen;
- de brief van klager van 22 mei 2018, inclusief bijlage;
- de e-mail van verweerster van 24 mei 2018, inclusief bijlage;
- de brief van de gemachtigde van klager van 25 mei 2018, inclusief bijlage.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Klager heeft zich bij e-mail van 24 augustus 2013 tot het kantoor van verweerster gewend met een verzoek tot informatie betreffende de kosten van de formele afwikkeling van de echtscheiding tussen klager en diens (inmiddels ex-)echtgenote.
2.2 Verweerster heeft klager bij e-mail van 26 augustus 2013 als volgt bericht:
“(…) Uit Uw e-mailbericht maak ik op dat U en Uw echtgenote voornemens zijn zelf een echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan op te stellen en dat jullie een advocaat zoeken voor de formele afhandeling van het echtscheidingsverzoek. Ik ben U en Uw echtgenote graag van dienst.
Ervan uitgaand dat Uw echtgenote en U een echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan opstellen en mijn werkzaamheden zien op de formele afhandeling van het echtscheidingsverzoek, kan ik mijn werkzaamheden voor jullie verrichten op basis van een all-in prijs van € 750,00. (…)
Ik verneem graag of ik U en Uw echtgenote van dienst kan zijn. (…)”
2.3 Bij e-mail van 30 december 2013 heeft klager verweerster bericht dat hij en zijn ex-echtgenote van de diensten van verweerster gebruik wensten te maken.
2.4 Op 16 januari 2014 heeft verweerster het door klager en zijn ex-echtgenote opgestelde echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan met hen besproken.
2.5 Verweerster heeft klager en zijn ex-echtgenote bij brief van 16 januari 2014 bericht dat zij namens hen een verzoekschrift tot echtscheiding zou indienen bij de rechtbank en dat zij van hen een exemplaar van de definitieve versie van het echtscheidingsconvenant en het ouderschapsplan wenste te ontvangen. Voorts heeft verweerster klager en zijn ex-echtgenote bericht dat zij hadden afgesproken dat verweerster het convenant en het ouderschapsplan niet inhoudelijk zou beoordelen.
2.6 Na de bespreking op 16 januari 2014 hebben klager en zijn ex-echtgenote de definitieve versies van het echtscheidingsconvenant en het ouderschapsplan opgesteld. Verweerster heeft deze definitieve versies op 20 januari 2014 ontvangen.
2.7 Bij e-mail van 22 januari 2014 heeft verweerster klager en zijn ex-echtgenote als volgt bericht:
“(…) Nadat ik eergisteren de definitieve versie van het echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan van U ontving, heb ik een concept verzoekschrift tot echtscheiding voor U opgesteld. Bijgaand doe ik U voornoemd concept ter beoordeling en goedkeuring toekomen. Uw eventuele op- en aanmerkingen op de inhoud van dit concept verneem ik graag.
Zodra ik van U vernomen heb dat de inhoud van het verzoekschrift akkoord is, zal ik voor indiening van het verzoekschrift bij de Rechtbank (…) zorgdragen. (…)”
2.8 Na akkoord van klager en zijn ex-echtgenote heeft verweerster het verzoekschrift op 23 januari 2014 ingediend bij de rechtbank (…).
2.9 Bij beschikking van 21 februari 2014 heeft de rechtbank (…) de echtscheiding tussen klager en zijn ex-echtgenote uitgesproken.
2.10 Bij e-mail van 17 maart 2014 heeft verweerster klager en zijn ex-echtgenote het bewijs van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking toegezonden, waaruit bleek dat de beschikking op 14 maart 2014 was ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Verweerster heeft klager en zijn ex-echtgenote voorts bericht dat zij – behoudens tegenbericht – haar werkzaamheden voor klager en zijn ex-echtgenote als beëindigd zou beschouwen.
2.11 Vanaf oktober 2016 zijn er tussen klager en zijn ex-echtgenote diverse geschillen gerezen over de uitleg van begrippen die zijn opgenomen in het echtscheidingsconvenant, waaronder het begrip ‘evenredig’ in de artikelen 5 en 6.
2.12 Op 4 augustus 2017 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank (…) een kortgedingvonnis gewezen in een door de ex-echtgenote van klager jegens hem aangespannen procedure, waarin onder meer de artikelen 5 en 6 van het echtscheidingsconvenant aan de orde waren.
2.13 Bij brief van 17 augustus 2017 heeft klager de onderhavige klacht over verweerster ingediend bij de deken.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
1) zij tekort is geschoten, ten gevolge waarvan de verhouding tussen klager en zijn ex-echtgenote ernstig is verstoord;
2) zij klager niet, althans niet deugdelijk heeft geadviseerd over de inhoud van verschillende onderdelen van het echtscheidingsconvenant, ten gevolge waarvan klager en zijn ex-echtgenote van mening verschillen over de inhoud daarvan, hetgeen tot diverse gerechtelijke procedures heeft geleid;
3) zij ten onrechte alle verantwoordelijkheid voor de inhoud van het echtscheidingsconvenant ontkent, terwijl zij wel erkend heeft dat zij de inhoud van het echtscheidingsconvenant per artikel met klager heeft besproken;
4) zij klager en zijn ex-echtgenote niet heeft geïnformeerd over hun rechtspositie en zich er niet van heeft vergewist dat zij beiden instemden met de overeengekomen regeling en dat klager en zijn ex-echtgenote de betekenis daarvan begrepen;
5) zij klager niet heeft gewezen op de gevolgen van het convenant en/of niet heeft onderzocht of klager daarmee uitdrukkelijk instemde;
6) zij klager er niet op heeft gewezen dat zij niet de gezamenlijke belangen van klager en zijn ex-echtgenote kon behartigen.
3.2 Ter zitting van de raad is namens klager nog aangevoerd dat verweerster aan klager en zijn ex-echtgenote bij aanvang van haar werkzaamheden niet duidelijk heeft gemaakt wat precies haar rol was. Klager stelt zich op het standpunt dat verweerster als advocaat niet artikelsgewijs een convenant met partijen kan bespreken, om vervolgens te zeggen dat zij daarvoor geen verantwoordelijkheid draagt.
3.3 De raad kan alleen klachten beoordelen die door de deken zijn onderzocht, althans hadden kunnen worden onderzocht. Uit het klachtdossier, met name de laatste pagina van de klachtbrief d.d. 17 augustus 2017 blijkt voldoende dat klager het bij randnummer 3.2 genoemde verwijt reeds in de klachtprocedure bij de deken naar voren heeft gebracht. Hetgeen hierna wordt overwogen heeft derhalve betrekking zowel op de klachtonderdelen die hierboven bij randnummer 3.1 zijn weergegeven als op het klachtonderdeel dat bij randnummer 3.2 is weergegeven.
4 VERWEER
4.1 Verweerster stelt zich primair op het standpunt dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht wegens overschrijding van de driejaarstermijn. Daartoe heeft verweerster, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd. Verweerster heeft het dossier in de zaak van klager en zijn ex-echtgenote op 1 april 2014 gesloten. Aangenomen moet ook worden dat klager in ieder geval vanaf
1 april 2014 wist van de verweten gedragingen. Uiterlijk op 1 april 2017 had klager dan ook zijn klacht moeten indienen. Door pas bij brief van
17 augustus 2017 zijn klacht in te dienen, heeft klager de in artikel 46g lid 1 van de Advocatenwet genoemde termijn overschreden.
4.2 Voor het overige komt het verweer – waar nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.
5 BEOORDELING
5.1 Verweerster stelt zich op het standpunt dat klager niet in zijn klacht kan worden ontvangen omdat de klacht niet binnen de driejaarstermijn is ingediend.
5.2 Omtrent de verjaring van het klachtrecht bepaalt artikel 46g lid 1 Advocatenwet dat een klacht niet-ontvankelijk is als de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Deze termijn is een vervaltermijn die door de tuchtrechter ambtshalve wordt toegepast.
5.3 Op grond van het bepaalde in lid 2 van artikel 46g blijft na afloop van de termijn van drie jaar een niet-ontvankelijkverklaring echter achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.
5.4 Klager heeft een beroep gedaan op het tweede lid van artikel 46g Advocatenwet. Pas sinds oktober 2016, toen tussen klager en zijn ex-echtgenote onenigheid ontstond over de uitleg van diverse begrippen in het convenant, kwam klager tot de ontdekking dat verweerster is tekortgeschoten in haar dienstverlening. De klacht is ingediend binnen één jaar nadat klager kennis heeft genomen van het tuchtrechtelijk laakbare handelen van verweerster en is derhalve tijdig ingediend, aldus klager.
5.5 De raad overweegt als volgt.
5.6 Vaststaat dat klager zijn klacht heeft ingediend bij brief van 17 augustus 2017, terwijl de tekst van het echtscheidingsconvenant op 20 januari 2014 definitief was. Op die datum heeft verweerster het definitieve echtscheidingsconvenant immers van klager en zijn ex-echtgenote ontvangen. Vanaf die datum heeft klager aldus kennis kunnen nemen van het definitieve echtscheidingsconvenant en daarmee van het door hem gestelde tuchtrechtelijk laakbare handelen van verweerster. Klager stelt dat hij zich pas in oktober 2016, toen discussie met zijn ex-echtgenote ontstond over de uitleg van het convenant, realiseerde dat verweerster op diverse punten was tekortgeschoten, maar dat betekent nog niet dat toen de éénjaarstermijn van artikel 46g lid 2 is gaan lopen. Op dat moment liep namelijk de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 46g lid 1 nog, zodat reeds gelet daarop de éénjaarstermijn van artikel 46g lid 2 niet aan de orde is. Klager had zijn klacht uiterlijk op 20 januari 2017 kunnen en moeten indienen.
5.7 De klacht is niet-ontvankelijk.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. M.F. Laning, R.A.M. Oranje-Jorna, J.H.M. Nijhuis en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2018.