Rechtspraak
Uitspraakdatum
16-07-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2018:155
Zaaknummer
17-1003/DH/DH
Inhoudsindicatie
Beslissing op verzet. Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 16 juli 2018
in de zaak 17-1003/DH/DH
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 7 maart 2018 op de klacht van:
klaagster
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 16 mei 2017 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Bij brief aan de raad van 5 december 2017 met kenmerk K115 2017 dk/ksl, door de raad ontvangen op 6 december 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 7 maart 2018 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht deels niet-ontvankelijk en voor het overige kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 7 maart 2018 is verzonden aan klaagster.
1.4 Bij e-mail van 4 april 2018, door de raad op diezelfde datum ontvangen, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 28 mei 2018 in aanwezigheid van klaagster. Verweerster is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster van 4 april 2018. Voorts heeft de raad kennisgenomen van:
- de op 5 april 2018 door klaagster via WeTransfer verzonden bestanden, waaronder geluids- en videofragmenten;
- de e-mail van klaagster van 14 mei 2018 (inclusief bijlagen);
- de e-mail van klaagster van 21 mei 2018 (inclusief bijlage), inhoudende een toelichting op de op 5 april 2018 verzonden (geluids)bestanden.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Verweerster heeft de wederpartij van klaagster sinds mei 2016 bijgestaan in een echtscheidingsprocedure en andere familierechtelijke procedures. Dit betroffen onder meer een verzoek tot vaststelling van partner- en kinderalimentatie en een procedure tot vaststelling van de verdeling.
2.2 Bij brief van 16 mei 2017 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij ernstig tekort schiet ten aanzien van het op een professionele en zorgvuldige wijze uitvoeren van haar ambt conform de daarvoor geldende gedragsregels. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerster dat:
a) zij zich in processtukken onthutsend, onnodig grievend, respectloos en vernederend over klaagster en haar handelen heeft uitgelaten;
b) zij door haar toonzetting bewust het conflict opzoekt en olie op het vuur gooit in de echtscheidingsprocedure;
c) zij feiten over klaagster heeft geponeerd die al lang en breed door feitenmateriaal zijn weerlegd;
d) zij de rechtbank heeft gemanipuleerd;
e) zij klaagster door het slijk heeft gehaald bij haar raadsvrouwen teneinde de werkrelatie tussen klaagster en haar raadsvrouwen negatief te beïnvloeden;
f) zij zich niet onafhankelijk, partijdig en deskundig heeft opgesteld en alles in het werk heeft gesteld om een ware hetze tegen klaagster te ontketenen.
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klaagster zich niet kan verenigen met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop deze berust.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd. Op het verweer wordt - waar nodig - ingegaan bij de beoordeling.
5 BEOORDELING
5.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van de klacht de juiste maatstaf heeft toegepast en acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster aangevoerde verzetgronden niet slagen. De raad overweegt daartoe als volgt.
5.2 Verweerster heeft bij het samenstellen van haar processtukken weliswaar selectief geciteerd, maar naar het oordeel van de raad is klaagster hierdoor niet op rechtens ontoelaatbare wijze in haar belangen geschaad. Daarbij acht de raad van belang dat klaagster werd bijgestaan door twee advocaten, die naar het oordeel van de raad zeer wel in staat waren om de belangen van klaagster adequaat te behartigen en om inhoudelijk te reageren op hetgeen verweerster namens haar cliënte had aangevoerd.
5.3 De raad heeft geconstateerd dat de voorzitter klachtonderdeel f) deels niet-ontvankelijk heeft verklaard, namelijk voor zover klaagster klaagt over de onafhankelijkheid en deskundigheid van verweerster. De raad maakt uit de overwegingen van de voorzitter op dat zij van oordeel is dat klaagster in zoverre geen belang heeft bij haar klacht. De raad onderschrijft dit oordeel van de voorzitter. Hoewel de klacht in zoverre – ingevolge artikel 46j lid 1 onder b Advocatenwet – kennelijk niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard, leidt dit er niet toe dat het verzet gegrond dient te worden verklaard.
5.4 Verweerster heeft de grenzen van het betamelijke niet overschreden. Het verzet is ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. J.H.M. Nijhuis, M.F. Laning, P. Rijpstra en R.A.M. Oranje-Jorna, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2018.