Rechtspraak
Uitspraakdatum
30-05-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2016:90
Zaaknummer
16-200/DB/ZWB
Inhoudsindicatie
Van belang voor de boordeling of het een advocaat vrij staat om tegen een voormalig cliënt op te treden is of hij beschikt over vertrouwelijke informatie die hij tegen zijn cliënt kan gebruiken. Daarbij is niet van belang of verweerder al dan niet daadwerkelijk van die informatie gebruik heeft gemaakt.
Inhoudsindicatie
Gelet op de in zijn hoedanigheid van bestuurslid gebleken grote betrokkenheid van verweerder bij de coöperatie en in het verlengde daarvan de vennootschappen A en B heeft verweerder door tevens als advocaat van die rechtspersonen op te treden een situatie in het leven geroepen waarin hij bij de uitoefening van zijn beroep onvoldoende onafhankelijkheid in acht heeft genomen ten opzichte van zijn cliënten en de zaken waarin hij als zodanig optrad.
Inhoudsindicatie
Een advocaat behoort, anders dan zijn honorarium voor door hem verrichte werkzaamheden, geen geld van een cliënt neemt aan te nemen.
Inhoudsindicatie
Klacht gegrond; schorsing 2 weken. Kostenveroordeling.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 30 mei 2016
in de zaak 16-200/DB/ZWB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 24 juni 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 1 maart 2016 met kenmerk K15-058 , door de raad ontvangen op 1 maart 2106 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 4 april 2016 in aanwezigheid van klager, de gemachtigde van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- de brief van de deken dd. 1 maart 2016, met bijlagen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Verweerder heeft klager tot oktober 2013 bijgestaan inzake de afwikkeling van de beëindiging van zijn ongehuwde samenwoning, waaronder een kwestie betreffende kinderalimentatie.
2.2 Verweerder heeft op 12 juni 2015 namens de vennootschappen A en B klager gedagvaard om ter zitting van 1 juli 2015 te verschijnen ter zake van een vordering van € 7.600.000,- + p.m. Verweerder heeft namens voormelde vennootschappen tevens beslag laten leggen op een onroerende zaak en diverse bankrekeningen van klager.
2.3 De gemachtigde van klager heeft per faxbericht dd. 24 juni 2015 namens klager een klacht tegen verweerder ingediend en tevens een verzoek aan de deken om bemiddeling gedaan. De waarnemend deken heeft per e-mail van 25 juni 2015 aan de gemachtigde van klager en verweerder onder meer het volgende geschreven: “Mr. (….) heb ik gesproken. Uitkomst van dat gesprek is dat mr. (…) heeft besloten zich terug te trekken als advocaat van de beide vennootschappen (eisers in de procedure). Hij zal zich mitsdien niet als advocaat stellen. Mr (……) is hiervan in kennis gesteld en kan zich erin vinden dat de bemiddeling als beëindigd kan worden beschouwd.”
2.4 Verweerder heeft zich op 1 juli 2015 in de procedure tegen verweerder gesteld als advocaat van de vennootschappen A en B. Verweerder heeft de deken per faxbericht dd. 6 juli 2015 bericht dat hij is afgetreden als bestuurslid van de besloten vennootschappen A en B. Hij berichtte voorts zich te zullen terugtrekken als advocaat in de procedure van de vennootschappen A en B tegen klager.
2.5 De gemachtigde van klager heeft per telefax dd. 8 juli 2015 namens klager een aanvullende klacht tegen verweerder ingediend (klachtonderdeel 6). Verweerder heeft per telefax dd. 8 juli 2015 om 12.45 uur een kopie van het B2 formulier van 8 juli 2015 betreffende onttrekking als advocaat aan de deken toegezonden.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:
1. tegen klager is opgetreden, terwijl hij voorheen de belangen van klager heeft behartigd, waarbij hij rechtstreeks misbruik heeft gemaakt van de inzage die hij als voormalig advocaat in de financiële gegevens van klager had (overtreding regel 7 lid 4 Gedragsregels 1992);
2. zijn geheimhoudingsplicht jegens klager heeft geschonden (overtreding regel 6 Gedragsregels 1992);
3. het vertrouwen in de advocatuur en zijn beroepsuitoefening ernstig heeft geschaad vanwege zijn optreden tegen klager als zijn voormalig cliënt door misbruik te maken van vertrouwelijke informatie (overtreding regel 1 van de Gedragsregels 1992);
4. de vrijheid en onafhankelijkheid in de uitoefening van zijn beroep in gevaar heeft gebracht door met drie petten op te treden, namelijk de pet van voormalig advocaat van klager, de pet van advocaat van de beide vennootschappen die tegen klager procederen en de pet van bestuurder van die beide vennootschappen (overtreding regel 2 lid 1 Gedragsregels 1992);
5. niet beschikt over een (gepubliceerde) kantoorklachtenregeling (overtreding artikel 6.28 juncto artikel 7.4 lid 2 sub e Voda);
6. in strijd handelt met meerdere gedragsregels, waaronder regel 17 (welwillendheid) en 30 (misleiding) Gedragsregels 1992 door geen gevolg te geven aan de met de (waarnemend) deken in het kader van diens bemiddeling gemaakte afspraken, te weten om zich terug te trekken als advocaat van de tegen klager procederende vennootschapen en zich niet in die procedure als advocaat voor die vennootschappen te stellen;
7. in strijd met de vereiste vrijheid en onafhankelijkheid van de advocaat in 2012 een bedrag van € 25.000,- van klager heeft geleend, welk bedrag op 3 maart 2014 met een bedrag van € 225,- aan rente is terugbetaald.
Klager heeft ter toelichting op zijn klacht het volgende naar voren gebracht:
3.2 Klager heeft in het kader van de rechtsbijstand door verweerder in de periode tot 2013 al zijn financiële gegevens aan verweerder overgelegd, waaronder aangiften en aanslagen inkomstenbelasting, gegevens over zijn inkomsten en uitgaven en gegevens over zijn vermogenspositie. Klager heeft aan verweerder inzage verstrekt in zijn bankrekeningen en de saldi hiervan. Verweerder heeft bij de keuze van de vermogensbestanddelen, waarop verweerder namens zijn cliënten beslag heeft laten leggen, misbruik gemaakt van de informatie uit het tot zijn beschikking staande dossier van klager, waarin die vermogensbestanddelen met naam en toenaam staan vermeld.
3.3 De vorderingen van de vennootschappen A en B zijn nergens op gebaseerd. Klager was als directeur/bestuurder van de vennootschappen belanghebbende bij de vorderingen tegen klager. Vennootschap B is pas op 4 juni 2015 opgericht en is dus enkel een omhulsel om de aan de claim op klager geldend te maken. Beide vennootschappen hebben overigens een gestort kapitaal van € 3,00, zodat, indien de vennootschappen de vorderingen niet hard kunnen maken (hetgeen voor klager vast staat), de kosten van de onrechtmatige beslagen en de ten gunste van klager uitvallende proceskostenveroordelingen niet zullen kunnen worden verhaald, aangezien beide vennootschappen aldus leeg zijn en geen verhaal bieden.
3.4 Verweerder beschikt niet over een openbaar gemaakte en publiek toegankelijke kantoorklachtenregeling.
3.5 Verweerder heeft niet aangetoond dat is voldaan aan de cumulatieve criteria van regel 7 lid 5 Gedragsregels 1992. Verweerder komt niet verder dan een blote ontkenning. Verweerder stelt volkomen ongefundeerd op te treden in het landsbelang. Ook al zou dit zo zijn, dan nog dient het belang van zijn (voormalig) cliënt niet te wijken voor het landsbelang. Een advocaat dient immers uitsluitend het belang van zijn cliënt te behartigen.
3.6 De vermogensbestanddelen waarop beslag is gelegd zijn verweerder bekend uit het eerdere door verweerder als advocaat behandelde dossier van klager. Of hij deze informatie al dan niet heeft gebruikt doet niet ter zake. Verweerder moet zelfs de schijn van schending van zijn geheimhoudingsplicht vermijden.
3.7 Verweerder heeft de afspraak met de waarnemend deken geschonden door zich op 1 juli 2015 te stellen als advocaat van de vennootschappen A en B terwijl hij op 25 juni 2016 had toegezegd dit niet te zullen doen. Op 6 juli 2015 heeft verweerder zich opnieuw als advocaat van voormelde vennootschappen gemanifesteerd door een klacht tegen de gemachtigde van klager bij de deken in het arrondissement Den Haag in te dienen.
3.8 Het aangaan van een geldlening tussen een cliënt en een advocaat is onverenigbaar met de vereiste onafhankelijkheid en vrijheid van een advocaat. Verweerder heeft zich aldus in een afhankelijke positie gemanoeuvreerd. Klager legt in dit verband twee rekeningafschriften over met daarop bij de betaling de vermelding “lening X” en bij de terugbetaling ”aflossing krediet X” met de vermelding naam X B.V.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft door op te treden voor de vennootschappen A en B tegen klager gehandeld in het landsbelang. Het landsbelang dient te prevaleren boven een privébelang.
4.2 Er is geen sprake van belangenverstrengeling. Er is immers voldaan aan de criteria van regel 7 lid 5 Gedragsregels 1992. Het betreft niet dezelfde kwestie en dezelfde belangen. Verder geldt dat geen enkele vertrouwelijke informatie van klager of zaaksgebonden informatie van belang is of kan zijn in de zaak tegen klager. Er is immers geen enkele relatie tussen de coöperatie en de kwestie van de nakoming van het convenant in de familierechtelijke kwestie. Daar komt bij dat de toenmalige financiële situatie van klager is gewijzigd en daarom in de zaak tegen klager niet relevant is. Ten slotte is er ook geen sprake van redelijke bezwaren aan de zijde van klager. Klager was immers medeoprichter van de coöperatie en de oprichters hebben bij de oprichting unaniem besloten dat het belang van de coöperatie prevaleert boven het belang van een lid. Vastgesteld is dat bij een tegengesteld belang verweerder als advocaat van de coöperatie mag optreden. Aldus is ook voldaan aan het bepaalde in regel 7 lid 6 Gedragsregels 1992 doordat klager bij voorbaat heeft ingestemd en bij voorbaat opdracht heeft gegeven aan verweerder om op te treden tegen ieder lid dat een tegenstrijdig belang heeft met dat van de coöperatie en eiseressen. De informatie over de vermogensbestanddelen waarop beslag is gelegd, is niet afkomstig uit het dossier van klager in de familierechtelijke kwestie maar is door klager aan de coöperatie verstrekt. Daartoe heeft klager zelf een aantal verklaringen ondertekend van 19 januari 1992, waarin hij aan de coöperatie opgave doet van de bankrekeningen en zijn onroerende zaak, waarop beslag is gelegd. Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van vertrouwelijke gegevens uit het archiefdossier van klager en zijn geheimhoudingsplicht bewaakt.
4.3 Het bestuur van de vennootschappen A en B is een delegatie uit de coöperatie en door de leden gekozen. Verweerder treedt niet op voor zijn eigen belang, maar voor het belang van (de leden van) de coöperatie. De coöperatie heeft de vennootschappen A en B gevraagd onderzoek te doen naar klager en om namens de coöperatie tegen klager op te treden. Verweerder trad uitsluitend op voor de coöperatie en in het landsbelang.
4.4 De kantoorklachtenregeling voldoet aan het bepaalde in artikel 6.28 Voda en ligt voor een ieder ter inzage op zijn kantoor. De kantoorklachtenregeling wordt op verzoek toegezonden. Het kantoor van verweerder heeft geen website.
4.5 In verband met intimiderende activiteiten rond de woning en het kantoor van verweerder heeft verweerder zich op 1 juli 2015 gesteld in de procedure, zodat de zaak in ieder geval voor de rechter kwam. Het is niet ethisch een andere advocaat met de zaak te belasten als deze niet eerst is voorbereid op het gevaar vanwege de intimidatie. Daarom heeft verweerder zich gesteld en overigens heeft hij de waarnemend deken op de hoogte gebracht. Verweerder heeft zich vervolgens teruggetrokken als advocaat van de vennootschappen A en B nadat de toegang tot de rechter voor hen als eisende partijen was veiliggesteld.
4.6 De afspraak met de deken hield niet in dat verweerder buiten de procedure tegen klager niet als raadsman van de vennootschappen kon optreden. Het stond hem vrij namens de vennootschappen in een tuchtrechtprocedure tegen de gemachtigde van klager op te treden.
4.7 Het geleende bedrag van € 25.000,- had betrekking op een hulpverleningsproject ten behoeve van toekomstige hulpverlening aan kinderen door de coöperatie. Verweerder heeft aangeboden dat project te ondersteunen zodra een privébelegging met positief rendement kon worden afgesloten. Klager heeft in afwachting daarvan aangeboden voor te financieren zodat de investering van de coöperatie kon door gaan. Aangezien verweerder het project had “geadopteerd”, heeft klager het geld aan hem overgemaakt. Naderhand is het project door een ander overgenomen en heeft deze het geld aan klager terugbetaald. Het ging om de ondersteuning van goede doelen. Er is geen geldlening gesloten ten behoeve van de praktijk van verweerder.
5 BEOORDELING
5.1 De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend na 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het nieuwe recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de nieuwe Advocatenwet bedoeld.
Ad klachtonderdeel 1
5.2 Het is een advocaat niet toegestaan op te treden tegen voormalig cliënt, tenzij met inachtneming van het bepaalde in regel 7 lid 5 Gedragsregels 1992 cumulatief is voldaan aan de volgende criteria:
1. de aan de advocaat toevertrouwde of toe te vertrouwen belangen betreffen niet dezelfde kwestie ten aanzien waarvan de voormalige cliënt of bestaande cliënt werd of wordt bijgestaan door de advocaat of een kantoorgenoot van hem, de aan de advocaat toevertrouwde belangen of toe te vertrouwen belangen hielden of houden ook geen verband met die kwestie en een daarop uitlopende ontwikkeling is evenmin aannemelijk,
2. de advocaat of zijn kantoorgenoot beschikt niet over vertrouwelijke informatie van welke aard dan ook afkomstig van zijn voormalige cliënt of bestaande cliënt, dan wel zaaksgebonden informatie of informatie de persoon dan wel het bedrijf van de voormalige cliënt of de bestaande cliënt betreffende, die van belang kan zijn in de zaak tegen de voormalige cliënt of de bestaande cliënt,
3. ook overigens is niet van redelijke bezwaren gebleken aan de zijde van de voormalige of de bestaande cliënt of aan de zijde van de partij, die zich met het verzoek tot behartiging van zijn belangen tot de advocaat heeft gewend.
5.3 De zaak waarin verweerder klager eerder heeft bijgestaan betrof een familierechtelijke kwestie die niets van doen heeft met de civielrechtelijke zaak tussen klager en de vennootschappen A en B, zodat voldaan is aan het eerste criterium. Anders ligt dit ten aanzien van het tweede en derde criterium. Verweerder beschikte uit hoofde van de door hem behandelde familierechtelijke zaak over de financiële gegevens betreffende de inkomens- en vermogenspositie van klager. Deze informatie was relevant in de civielrechtelijke procedure die klager namens de vennootschappen A en B tegen klager is opgestart. In deze procedure is door verweerder immers namens zijn cliënten beslag gelegd op vermogensbestanddelen van klager. De stelling van verweerder, dat hij de informatie over de vermogensbestanddelen uit een andere bron heeft ontvangen en dat de informatie uit de familierechtzaak verouderd was en door hem niet gebruikt is, wordt gepasseerd. Uitgangspunt is dat het een advocaat, die beschikt over relevante vertrouwelijke informatie van een (voormalig) cliënt, die tegen die cliënt gebruikt kan worden, niet vrij staat tegen die cliënt op te treden. Wat overigens ook verder van deze stelling van verweerder moge zijn, mede bezien in het licht van de betwisting hiervan door klager kan de raad de juistheid hiervan niet vaststellen. Daarnaast zijn de door klager geformuleerde bezwaren als redelijk in de zin van regel 7 lid 5 onder 3 Gedragsregels 1992 te kwalificeren en wordt hetgeen verweerder in dit verband als verweer heeft aangevoerd, verworpen. Aldus stond het verweerder ook op grond daarvan niet vrij tegen klager op te treden. Het op regel 7 lid Gedragsregels 1992 gebaseerde verweer dat klager in het kader van een voormalige samenwerking in een coöperatie een verklaring heeft ondertekend dat het verweerder in geval van een conflict tussen klager en de coöperatie vrij stond om ten behoeve van de coöperatie tegen klager op te treden wordt eveneens verworpen. Nog daargelaten dat het verweerder in de gegeven omstandigheden niet vrijstond zich te beroepen op de betreffende verklaring, alleen al niet omdat deze alsdan zou gelden als een abstracte rechtvaardiging om te allen tijde tegen een (voormalig) cliënt, die deze verklaring heeft ondertekend, te kunnen optreden, heeft deze ook geen betrekking op de concrete situatie waarop de klacht betrekking heeft. Immers, er was tussen klager en verweerder niet alleen sprake was van een bestuurlijke samenwerking, maar ook van een advocaat-cliënt relatie in een zaak die niets van doen had met de coöperatie. Verweerder beschikte uit hoofde van die advocaat-cliënt relatie tussen verweerder en klager in privé in een familierechtelijke kwestie over relevante vertrouwelijke informatie van klager die in de civiele procedure van de vennootschappen A en B tegen hem gebruikt kon worden. Daarbij is niet van belang of verweerder al dan niet daadwerkelijk van die informatie gebruik heeft gemaakt. Van belang voor de beoordeling of het een advocaat vrij staat om tegen een voormalig cliënt op te treden is of hij beschikt over vertrouwelijke informatie die hij tegen zijn cliënt kan gebruiken. Het verweer dat verweerder heeft gehandeld uit landsbelang wordt eveneens gepasseerd nu dit enerzijds door verweerder niet is aangetoond en anderzijds een advocaat dient te handelen in het belang van zijn cliënt.
5.4 De raad komt op grond van het bovenstaande tot het oordeel dat het verweerder tuchtrechtelijk valt aan te rekenen dat hij in de procedure van de vennootschappen van A en B tegen klager is opgetreden. De raad zal klachtonderdeel 1 daarom gegrond verklaren.
Ad klachtonderdeel 2
5.5 De raad kan niet vast stellen of verweerder daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt van de door klager aan hem verstrekte gegevens. Aldus is niet komen vast te staan dat verweerder zijn geheimhoudingsplicht daadwerkelijk heeft geschonden, op grond waarvan klachtonderdeel 2 niet tot gegrondheid kan leiden.
Ad klachtonderdeel 3
5.6 De raad is van oordeel dat verweerder door onder de in 5.3 omschreven omstandigheden tegen klager op te treden het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. De raad zal klachtonderdeel 3 gegrond verklaren.
Ad klachtonderdeel 4
5.7 In het belang van een goede rechtsbedeling dient een advocaat zorg te dragen voor de rechtsbescherming van zijn cliënt. Daartoe is de advocaat bij de uitoefening van zijn beroep onafhankelijk ten opzichte van zijn cliënt, derden en de zaken waarin hij als zodanig optreedt. (artikel 10 Advocatenwet).
5.8 Vast staat dat verweerder in de procedure van de vennootschappen A en B tegen klager in meerder hoedanigheden betrokken was. Uit de aan de raad overgelegde stukken is gebleken dat verweerder als advocaat en als bestuurder en/of aandeelhouder betrokken is bij diverse rechtspersonen die zich naar zeggen van verweerder bezig houden met activiteiten op het gebied van goede doelen. Zo is verweerder advocaat en bestuurslid van de coöperatie en bestuurslid van de vennootschappen A en B. De raad overweegt dat, gelet op de in zijn hoedanigheid van bestuurslid gebleken grote betrokkenheid van verweerder bij de coöperatie en in het verlengde daarvan de vennootschappen A en B, verweerder door tevens als advocaat van die rechtspersonen op te treden een situatie in het leven heeft geroepen waarin hij bij de uitoefening van zijn beroep onvoldoende onafhankelijkheid in acht heeft genomen ten opzichte van zijn cliënten en de zaken waarin hij als zodanig optrad. Verweerder was immers persoonlijk betrokken bij de belangen van zijn cliënten. Onafhankelijkheid ten opzichte van de cliënt betreft een van de kernwaarden van de advocatuur, zodat verweerder ter zake een ernstig tuchtrechtelijk verwijt te maken valt.
Ad klachtonderdeel 5
5.9 Een advocaat dient over een openbare en publiek toegankelijke klachtenregeling te beschikken. Het publiceren van de klachtenregeling middels een website kan een daartoe geschikt middel zijn, maar een verplichting daartoe bestaat niet. Verweerder stelt dat zijn kantoorklachtenregeling ter inzage op zijn kantoor ligt en op verzoek wordt toegezonden. Niet is gebleken dat klager naar de kantoorklachtenregeling heeft gevraagd en dat verweerder toezending daarvan heeft geweigerd. Het enkel niet publiceren van een klachtenregeling op een website kan niet tot gegrondheid van de klacht leiden.
Ad klachtonderdeel 6
5.10 Vast staat dat verweerder tijdens een gesprek op 25 juni 2015 met de waarnemend deken heeft toegezegd niet meer voor de vennootschappen A en B op te zullen treden. Desondanks heeft verweerder zich, zonder nader vooroverleg met de waarnemend deken dan wel de deken, op 1 juli 2015 in de door hem namens de vennootschappen A en B aanhangig gemaakte procedure gesteld als advocaat van beide vennootschappen. Voor zover verweerder van mening was dat er voor hem een gegronde reden was op grond waarvan hij zich genoodzaakt zag zich in strijd met de gemaakte afspraak toch als advocaat van deze vennootschappen te moeten stellen, had het op zijn weg gelegen hierover contact met de deken op te nemen. Het zonder nader overleg handelen in strijd met een toezegging aan de waarnemen deken valt verweerder tuchtrechtelijk aan te rekenen.
Ad klachtonderdeel 7
5.11 Vast staat dat verweerder een grote geldsom heeft ontvangen van klager. Partijen verschillen van mening waarvoor dit geld was bestemd. Wat hiervan ook moge zijn, vast staat dat verweerder een bedrag van € 25.000,- van klager heeft ontvangen. Aangezien een advocaat, anders dan honorarium voor door hem verrichte werkzaamheden, geen geld van een cliënt behoort aan te nemen, heeft klager tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De raad zal onderdeel 7 van de klacht eveneens gegrond verklaren.
6 MAATREGEL
6.1 De raad houdt bij de bepaling van de zwaarte van de aan verweerder op te leggen maatregel rekening met de ernst van het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen en met de omstandigheid dat verweerder er blijk van heeft gegeven geen enkel inzicht te hebben in het tuchtrechtelijk verwijtbaar karakter van zijn handelen. De raad is daarom van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere dan de hierna op te leggen maatregel. De raad acht rekening houdend met het bovenstaande de maatregel van twee weken schorsing in de uitoefening van de praktijk passend en geboden, waarbij de inzagetermijn van artikel 8a lid 3 Advocatenwet wordt verkort tot één jaar.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1. Aangezien de klacht (gedeeltelijk) gegrond is verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.
7.2. De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 50,00 aan reiskosten.
7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen 2 en 5 ongegrond;
- verklaart de klachtonderdelen 1, 3, 4, 6 en 7 gegrond en legt ter zake aan verweerder de maatregel op van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 2 weken;
- bepaalt dat de schorsing ingaat één maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:
de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,
verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat
de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50,00 aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 50,00 aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten;
- bepaalt dat de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot één jaar.
Aldus beslist door mr. P. H. Brandts, voorzitter, mrs. J.D.E. van den Heuvel, S.A.R. Lely, A.J.F.
van Dok en A.L.W.G. Houtakkers , leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als
griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 mei 2016.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is in afschrift op 30 mei 2016
verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten
Van deze beslissing staat, ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Van deze beslissing staat, ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 85452, 2508 CD Den Haag
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres:
Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701
Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof:
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl