Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-04-2016

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2016:120

Zaaknummer

150125

Inhoudsindicatie

Niet gebleken dat verweerder in strijd met de waarheid heeft verklaard. Niet gebleken van uitlatingen die als grievend of beledigend aangemerkt dienen te worden. Beslissing raad wordt ook voor het overige bekrachtigd.

Uitspraak

Beslissing

Van 11 april 2016   

in de zaak 150125

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 3 november 2015, onder nummer 15-104A, aan partijen toegezonden op 3 november 2015, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder klachtonderdeel c gegrond is verklaard en de overige klachtonderdelen ongegrond zijn verklaard en waarbij is afgezien van het opleggen van een maatregel. 

Deze beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2015:263.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 27 november 2015 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van  gemachtigde van verweerder van 18 januari 2016.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 15 februari 2016, waar klager en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde zijn verschenen. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet doordat verweerder:

a) heeft geweigerd in de appelprocedure tegen A te stellen dat A de privacy van klager heeft geschonden en verweerder er aldus voor heeft gekozen de “privacyschender” te beschermen;

b) heeft verzuimd in die procedure ter discussie te stellen dat A door genoemde privacyschending de rechtbank heeft misleid;

d) er bij klager op heeft aangedrongen cassatieberoep in te stellen terwijl klager meer zag in een herroepingsprocedure wegens door A gepleegd bedrog;

e) de opgestarte herroepingsprocedure heeft ingetrokken nadat hij door klager aansprakelijk was gesteld;

f) tijdens de comparitie van partijen in de privacyprocedure tegen A een tussen klager en A voorgevallen incident onjuist aan de rechter heeft gepresenteerd;

g) in de door klager aangespannen aansprakelijkheidsprocedure tegen het huidige en het voormalige kantoor van verweerder in strijd met de waarheid heeft verklaard dat het initiatief tot de cassatieprocedure bij klager heeft gelegen waardoor de provisionele vordering is afgewezen;

h) zich in diezelfde aansprakelijkheidsprocedure beledigend en grievend heeft uitgelaten.

4    FEITEN

4.1    In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

   

5    BEOORDELING

5.1    Met betrekking tot klachtonderdelen g en h heeft de raad geoordeeld dat deze klachten reeds ongegrond zijn, omdat hetgeen in het verweer in de aansprakelijkheidsprocedure is aangevoerd, niet aan verweerder kan worden toegerekend, nu dit verweer niet door verweerder, maar door de aansprakelijk gestelde advocatenkantoren is gevoerd.

5.2    Klager heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat verweerder tegen zijn advocaat heeft gezegd dat het initiatief voor cassatie van klager  kwam, dat verweerder voortdurend een rol heeft gespeeld in de aansprakelijkheidsprocedure en dat hij de stellingen van zijn advocaat ook niet tijdens de comparitie van 22 augustus 2014 heeft weersproken.

5.3    Het hof oordeelt dat, voor zover de door klager aangehaalde verklaring in het proces-verbaal van de comparitie gehouden op 22 augustus 2014 door de rechtbank Midden-Nederland, te weten “Het cassatieberoep in de zaak tegen A is niet slechts op initiatief van verweerder ingesteld, maar namens Klager in overleg met hem.”, al afkomstig is van verweerder, uit deze verklaring niet blijkt dat deze in strijd met de waarheid is. Er is immers niet verklaard dat het cassatieberoep enkel op initiatief van klager is ingesteld, maar dat dit namens en in overleg met klager is gebeurd.

5.4    Voorts is het hof niet gebleken van uitlatingen van verweerder jegens klager die als grievend of beledigend aangemerkt dienen te worden.

5.5    Gelet op het voorgaande is ook het hof van oordeel dat de klachtonderdelen g en h ongegrond zijn.

5.6    Voor het overige heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

5.3    De grieven van klager tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, van 3 november 2015 gewezen onder nummer 15-104A, voor zover aan het oordeel van het hof voorgelegd.

Aldus gewezen door mr. P.M.A de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. H. van Loo, J.C. van Oven, C.A.M.J. Raymakers en D.J.B. de Wolff, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.M.J. Gijzen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2016.

griffier    voorzitter                          

De beslissing is verzonden op 11 april 2016.