Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-06-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2016:105
Zaaknummer
15-599/DB/OB
Inhoudsindicatie
Het staat een advocaat vrij om te bepalen wat hij in het belang van zijn cliënt naar voren dient te brengen en welke stukken al dan niet in het belang van zijn cliënt moeten worden ingediend. Indien de advocaat hierover met zijn cliënt van mening verschilt dient hij zijn werkzaamheden te beëindigen en naar een andere advocaat te verwijzen, wat in deze ook is gebeurd.
Inhoudsindicatie
Klacht ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 20 juni 2016
in de zaak 15-599/DB/OB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerster
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 9 juni 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 24 november 2015 met kenmerk 48/15/065K , door de raad ontvangen op 26 november 2015 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 9 mei 2016 in aanwezigheid van klager en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- de brief van de deken van 24 november 2015, met bijlagen;
- de brieven van klager van 10 en 30 december 2015 en van 16, 22 en 29 februari en 7 maart 2016, met bijlagen;
- de brieven van verweerster van 30 december 2015 en van 17 en 19 februari 2016, met bijlagen
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Verweerster heeft klager in de periode maart - mei 2015 bijgestaan in een bewarings- en asielprocedure. Op 8 maart 2015 is aan klager een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd, gerekend vanaf de dag waarop klager Nederland daadwerkelijk zou hebben verlaten. Klager is op 9 maart 2015 in bewaring genomen. Klager heeft op 13 maart 2015 een asielverzoek bij de IND ingediend.
2.2 Op 18 maart 2015 heeft een zitting ter toetsing van de rechtmatigheid van de bewaring van klager plaatsgevonden. Klager was hierbij wegens vervoersproblemen niet aanwezig. Wegens verhindering van verweerster was een kantoorgenoot van verweerster ter zitting aanwezig. Op 19 maart 2015 heeft een tweede zitting plaatsgevonden. Klager en verweerster waren hierbij aanwezig.
2.3 In verband met het asielverzoek van klager heeft op 27 maart en 3 april 2015 door de IND een nader gehoor van klager plaatsgevonden. Op 6 april 2015 heeft de IND het voornemen om de asielaanvraag van klager af te wijzen aan verweerster toegezonden. Klager is in de gelegenheid gesteld binnen 14 dagen een zienswijze op dit voornemen naar voren te brengen. Tevens is op 6 april 2015 aan verweerster het rapport van het nader gehoor dat had plaatsgevonden op 27 maart en 3 april 2015 toegezonden. Klager werd in de gelegenheid gesteld binnen de zelfde termijn als de termijn voor het indienen van de zienswijze hierop correcties en aanvullingen in te dienen. Op 14 april 2015 hebben twee gesprekken tussen klager en verweerster plaatsgevonden. Verweerster heeft bij brief van 17 april 2015 een zienswijze op het voornemen van de IND om de asielaanvraag van klager af te wijzen naar voren gebracht. Op 24 april 2015 heeft nog een gesprek tussen klager en verweerster plaatsgevonden.
2.4 Bij brief dd. 1 mei 2015 heeft verweerster een reactie op de voortgangsrapportage in de bewaringsprocedure aan de rechtbank toegezonden en bij brief van 4 mei 2015 een arbeidsongeschiktheidsverklaring betreffende de partner van klager. Op 7 mei 2015 heeft opnieuw een zitting in de bewaringszaak plaatsgevonden. Bij deze zitting was wegens verhindering van verweerster een kantoorgenoot van verweerster aanwezig. De rechtbank Zwolle heeft het beroep tegen de bewaring ongegrond verklaard.
2.5 Verweerster heeft tijdens een gesprek op 15 mei 2015 met klager gezegd de door hem opgestelde “Message to the Court” van klager niet integraal te willen overleggen. Verweerster heeft namens klager hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank waarna zij haar werkzaamheden voor klager heeft beëindigd.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
1. verweerster heeft gezegd dat zij 6 uur heeft besteed aan een gesprek met klager in het detentiecentrum, terwijl uit de tijdsregistratie van het detentiecentrum blijkt dat zij klager slechts 1 uur en 38 minuten heeft bezocht;
2. verweerster d e interviews van klager met de IND van 27 maart en 3 april 2015 niet met hem heeft besproken en dat heeft uitgesteld tot dat zij op 15 mei 2015 de behandeling van de zaak heeft beëindigd;
3. verweerster ni et alle redenen voor de afwijzing van de asielaanvraag met klager heeft besproken;
4. verweerster de rechtbank niet heeft geïnformeerd en uitgelegd waarom klager vijf jaar lang illegaal in Nederland heeft verbleven, terwijl zij beschikte over een arbeidsongeschiktheidsverklaring van klagers echtgenote;
5. verweerster de mondelinge beslissing van de Officier van Justitie inzake de opheffing van het contactverbod met klagers echtgenote niet op papier heeft gezet en niet aan de rechtbank heeft gezonden en dat zij ook niet naar de zitting is gegaan;
6. verweerster voorafgaand aan de zitting aan klager geen uitleg daarover heeft gegeven en geweigerd heeft de door klager aangereikte “message to the court” aan de rechtbank over te leggen
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft in de bewarings- en asielzaak gedaan wat zij moest doen. Verweerster heeft urenlang met klager gesproken over zijn zaak, zowel op AC Schiphol als in het Detentiecentrum Rotterdam.
4.2 Verweerster heeft nog wel de reden waarom klager 5 jaar illegaal in Nederland was naar voren gebracht, maar dit is voor de vraag of een inbewaringstelling terecht is niet relevant.
4.3 De sepotbrief van 8 maart 2015 bevond zich in het bewaringsdossier van de rechtbank, zodat verweerster deze niet nogmaals hoefde op te sturen.
4.4 Het is juist dat verweerster de “Message to the Court” van klager niet integraal aan de rechtbank wilde overleggen. Verweerster was wel bereid gedeelten daaruit in haar beroepschrift tegen de beslissing van de rechtbank te gebruiken.
5 BEOORDELING
Ad klachtonderdeel 1
5.1 Als niet weersproken staat vast dat op 20 en 26 maart en op 14 april gesprekken hebben plaatsgevonden tussen klager en verweerster. Uit de brief van het Detentiecentrum Rotterdam van 29 juni 2015 blijkt dat verweerster klager op 14 april 2014 twee maal heeft bezocht; van 10.30 tot 11.57 uur en van 13.31 – 15.37 uur. Verweerster heeft naar het oordeel van de raad voldoende aannemelijk gemaakt dat verweerster in totaal gedurende de gesprekken met klager verspreid over drie dagen in totaal ongeveer 6 uur met klager heeft gesproken. Het eerste onderdeel van de klacht is ongegrond
Ad klachtonderdelen 2 en 3
5.2 Verweerster heeft gemotiveerd weersproken dat zij de nadere verhoren van 27 maart en 3 april 2015 en de redenen van de afwijzing van de asielaanvraag niet met klager heeft besproken. Nu is komen vast te staan dat klager en verweerster op 14 april 2015 twee gesprekken hebben gevoerd van in totaal drie en een half uur acht de raad het niet aannemelijk dat de verhoren van 27 maart en 3 april 2015 en de redenen van de afwijzing van de asielaanvraag niet met klager zijn besproken. Het tweede en derde onderdeel van de klacht zijn eveneens ongegrond.
Ad klachtonderdeel 4
5.3 Het was de taak van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat om te bepalen wat zij in het belang van klager naar voren diende te brengen. Klager heeft geen concrete feiten of omstandigheden naar voren gebracht, waaruit blijkt dat verweerster belangrijke zaken achterwege heeft gelaten. Verweerster heeft ter zitting van de raad gemotiveerd aangevoerd op grond waarvan zij van oordeel was dat niet de arbeidsongeschiktheidsverklaring, die bovendien van 2010 dateerde, van belang was voor de zaak van klager, maar een beroep op zijn gezinsleven. Ook het vierde onderdeel van de klacht is ongegrond.
Ad klachtonderdeel 5
5.4 Een sepotbeslissing is afkomstig van een Officier van Justitie en kan derhalve niet door een advocaat op papier worden gezet. Ter zake valt verweerster geen verwijt te maken. Vast staat dat verweerster tijdens een zitting in de bewaringszaak verhinderd was te verschijnen. Nu zij zich door een kantoorgenoot heeft doen vervangen valt haar ter zake geen verwijt te maken. Het vijfde onderdeel van de klacht is eveneens ongegrond.
Ad klachtonderdeel 6
5.5 Het staat een advocaat vrij om te bepalen welke stukken al dan niet in het belang van zijn cliënt moeten worden ingediend. Vast staat dat klager en verweerster het ten aanzien van de inbreng van de “message to the court” niet eens waren. Het stond verweerster vrij om te bepalen dat slechts gedeelten van de “message” relevant waren en deze niet integraal in te indienen. Verweerster heeft juist gehandeld door klager, toen bleek dat hij op indiening van het gehele stuk stond, klager naar een andere advocaat te verwijten. Het zesde onderdeel van de klacht is ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond;
Aldus beslist door mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, mrs. L.J.G. de Haas en R. van den Dungen, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 juni 2016.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is in afschrift op 20 juni 2016
verzonden aan:
- klager
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten
Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:
- klager
- verweerster
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Brabant
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep. De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 85452, 2508 CD Den Haag
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres:
Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701
Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof:
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl