Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-06-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2016:104
Zaaknummer
16-072/DB/LI
Inhoudsindicatie
Niet gebleken dat de advocaat anders dan de door klager geuite vrees voor kinderontvoering, concrete aanwijzingen had, waaruit zij een direct gevaar hiervoor had moeten afleiden. Advocaat heeft geadviseerd om de marechaussee en de douane te informeren. De enkele vrees van klager voor kinderontvoering, zonder concrete aanwijzingen hiervoor, is onvoldoende om met succes een kort geding te kunnen voeren. Advocaat niet toerekenbaar tekort geschoten.
Inhoudsindicatie
Niet gebleken dat de wederpartij door nalatig handelen van de advocaat banktegoeden heeft kunnen verduisteren.
Inhoudsindicatie
Klacht ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 20 juni 2016
in de zaak 16-072/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerster
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 15 oktober 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 29 januari 2016 met kenmerk K15-118 , door de raad ontvangen op 1 februari 2016 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 9 mei 2016 in aanwezigheid van klager en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- de brief van de deken dd. 29 januari 2016, met bijlagen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Klager heeft zich op 15 december 2014 tot verweerster gewend met het verzoek hem bij te staan in een echtscheidingsprocedure. Naar aanleiding van de mondelinge behandeling van het verzoek tot voorlopige voorzieningen op 10 februari 2015 heeft de rechtbank de Raad van de Kinderbescherming om advies gevraagd.
2.2 Bij voorlopige voorzieningen is aan de echtgenote van klager het gebruik van de echtelijke woning toegewezen en de zorg over de kinderen toevertrouwd. Nadat door de Raad voor de Kinderbescherming advies was uitgebracht heeft de rechtbank een onbegeleide omgangsregeling tussen klager en de kinderen vastgesteld.
2.3 De ex-echtgenote van klager is in juli 2015 met de kinderen van partijen zonder bericht aan en instemming van klager naar Brazilië geëmigreerd.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
1. verweerster ondanks talloze waarschuwingen van klager niets heeft gedaan om te voorkomen dat de ex-echtgenote van klager zijn kinderen naar Brazilië heeft meegenomen om daar permanent te gaan wonen;
2. verweerster onvoldoende heeft gedaan om te voorkomen dat klagers ex-echtgenote zich alle gelden heeft toegeëigend.
4 VERWEER
4.1 Klager heeft tijdens meerdere contacten zijn zorgen geuit over een mogelijk vertrek van zijn echtgenote met de kinderen van partijen naar Brazilië. Mede om deze reden heeft verweerster namens klager verzocht om het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader te bepalen en om het verzoek tot toekenning van het door de echtgenote van klager gewenste eenhoofdig gezag af te wijzen. De angst van klager voor het vertrek van zijn kinderen naar Brazilië is duidelijk in de procedure bij de rechtbank verwoord.
4.2 Voor verweerster waren er geen concrete aanwijzingen dat de echtgenote van klager tegen de wil van klager met de kinderen naar Brazilië zou vertrekken. Dit is niet gebleken uit het onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming en ook niet uit de omstandigheden (de vaste baan van de echtgenote van klager, de door haar gehuurde en niet ontruimde woonruimte en de uitvoerige wijze van procederen). Dat de echtgenote van klager zich schuldig heeft gemaakt aan het onttrekken van de kinderen aan het gezag van klager had verweerster redelijkerwijs niet hoeven te voorzien, nog los van de vraag of zij dit had kunnen voorkomen.
4.3 Verweerster heeft op de tegoeden van alle rekeningen onder bank X beslag gelegd. Verweerster heeft uit de aan haar overgelegde stukken niet kunnen opmaken dat verweerster zich gelden heeft toegeëigend.
5 BEOORDELING
Ad klachtonderdeel 1
5.1 Vast staat dat klager zijn angst dat zijn ex-echtgenote de kinderen aan zijn gezag zou onttrekken en mee zou nemen naar het buitenland tegenover verweerster heeft geuit. Verweerster heeft deze zorgen opgenomen in het verweerschrift en verwoord tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek tot voorlopige voorzieningen. Verweerster heeft klager voorts geadviseerd de marechaussee op de hoogte te stellen van zijn vrees voor een mogelijke onttrekking van de kinderen aan zijn gezag. Verweerster stelt dat er gelet op de omstandigheden (huurwoning en een baan in Nederland) geen directe aanleiding bestond te veronderstellen dat de ex-echtgenote van klager daadwerkelijk met de kinderen zou emigreren naar Brazilië.
5.2 Klager verwijt verweerster dat zij niets heeft gedaan om het vertrek van zijn ex-echtgenote met zijn kinderen te voorkomen. Verweerster stond klager bij in een echtscheidingsprocedure. Het is de vraag hoe ver de inspanningsverplichting van verweerster in die hoedanigheid reikte. Het treffen van maatregelen om een mogelijke onttrekking aan het gezag te voorkomen hoort in beginsel niet bij de opdracht tot het verlenen van rechtsbijstand in een echtscheidingsprocedure. Dit kan anders zijn, indien er concrete aanwijzingen zijn dat er een concreet gevaar voor ontvoering dreigt, maar hiervan was in deze geen sprake.
5.3 Uit de aan de raad overgelegde stukken en uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is niet gebleken dat verweerster anders dan de door klager geuite vrees voor kinderontvoering, concrete aanwijzingen had, waaruit zij een direct gevaar hiervoor had moeten afleiden. Klager heeft op advies van verweerster de douane en de marechaussee gebeld en daar te horen gekregen dat zij op dat moment niets voor hem konden doen. De raad acht het begrijpelijk dat verweerster geen aanleiding heeft gezien om een kort geding aanhangig te maken. Alleen de vrees van klager voor kinderontvoering, zonder concrete aanwijzingen hiervoor, is immers onvoldoende om met succes een kort geding te kunnen voeren. De raad is op grond van het bovenstaande van oordeel dat verweerster niet toerekenbaar tekort is geschoten in haar zorg voor klager.
Ad klachtonderdeel 2
5.4 Verweerster heeft de bankafschriften van de gezamenlijke bankrekening van partijen over de periode van september 2015 – februari 2015 onderzocht en de bankafschriften van de periode daarvoor bij de wederpartij opgevraagd. Verweerster heeft beslag laten leggen op de banktegoeden van de gezamenlijke rekeningen van partijen. Klager heeft gen concrete feiten en omstandigheden naar voren gebracht waaruit blijkt dat de wederpartij door nalatig handelen van verweerster banktegoeden heeft kunnen verduisteren. Klager heeft ter zitting van de raad naar voren gebracht dat zijn ex-echtgenote de banktegoeden van de gezamenlijke rekening reeds voor de echtscheiding naar haar eigen rekening had overgemaakt. Niet valt in te zien welk verwijt verweerster hiervan valt te maken.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond;
Aldus beslist door mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, mrs. L.J.G. de Haas en R. van den Dungen, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 juni 2016.
Griffier Voorzitter
Mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is in afschrift op 20 juni 2016
verzonden aan:
- klager
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten
Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:
- klager
- verweerster
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep. De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 85452, 2508 CD Den Haag
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres:
Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701
Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof:
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl