Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-05-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2016:102

Zaaknummer

15-642/DH/RO - 1

Inhoudsindicatie

Klager verwijt verweerder dat hij: a) klager niet heeft geïnformeerd over de kans van slagen van de procedure; b) excessief gedeclareerd heeft; c) de rechtsbijstandsverzekeraar niet bericht heeft dat hij niet langer voor klager zou optreden. Ten aanzien van klachtonderdeel a) overweegt de raad dat vaststaat dat verweerder de proceskansen van klager en de risico’s van procederen niet schriftelijk heeft vastgelegd. Gelet op het feit dat klager de stelling van verweerder, dat deze zaken mondeling besproken zijn, heeft betwist, komt het gebrek aan schriftelijke vastlegging voor risico van verweerder. Voor het overige heeft de raad niet kunnen vaststellen dat de kwaliteit van de door verweerder geleverde diensten/werkzaamheden niet aan de professionele standaard zou voldoen. Dit klachtonderdeel is derhalve gedeeltelijk gegrond. Klachtonderdeel b) is ongegrond. De raad heeft niet kunnen vaststellen dat er sprake is van excessief declareren. Klachtonderdeel c) is eveneens ongegrond. Vaststaat dat verweerder de rechtsbijstandsverzekeraar niet geïnformeerd heeft over het beëindigen van zijn werkzaamheden voor klager. Het enkele feit dat verweerder de rechtsbijstandsverzekeraar hierover niet heeft geïnformeerd, acht de raad niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Hoewel het beter ware geweest indien verweerder zijn toezegging om de rechtsbijstandsverzekeraar te informeren gestand had gedaan, is niet gebleken dat de belangen van klager door het uitblijven van een bericht aan de rechtsbijstandsverzekeraar, geschaad zijn. Maatregel: enkele waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 23 mei 2016

in de zaak 15-642/DH/RO - 1

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:  

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 24 november 2014 en e-mailbericht van 23 december 2014 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 3 december 2015 met kenmerk R 2015/110 cij, door de raad ontvangen op 4 december 2015], heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 21 maart 2016 in aanwezigheid van klager, alsmede verweerder met diens gemachtigde [gemachtigde], advocaat te [plaatsnaam]. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- de inhoud van het dossier van de deken;

- een brief van 11 maart 2016 met bijlagen van de zijde van verweerder. 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder heeft klager van september 2013 tot september 2014 bijgestaan in een arbeidsgeschil met [B.V. X]. De kosten van rechtsbijstand werden tot een maximum van € 25.000,00 vergoeddoor de rechtsbijstandsverzekeraar van klager.

2.3 Bij vonnis van 3 september 2014 zijn de vorderingen van klager af gewezen en is klager veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de wederpartij, begroot op € 3.680,00.

2.4 Bij e-mailberichten van 4 en 5 september 2014 heeft klager het vertrouwen in (het kantoor van) verweerder opgezegd.

2.5 Op 8 september 2014 hebben partijen op het kantoor van verweerder onder meer gesproken over de vertrouwensbreuk.

2.6 Bij e-mailbericht van 15 september 2014 heeft verweerder klager meegedeeld dat de samenwerking niet kan worden voortgezet en onder meer geschreven:

“Dat is enerzijds spijtig, anderzijds kan dat samenhangen met ontwikkelingen in zaken en te meer omdat u nog de gelegenheid heeft om in een volledige feitelijke instantie een beoordeling (...) te laten plaatsvinden (…) en u tevens de mogelijkheid te bieden om de behandeling van deze zaken (en de hoger beroepen) onder te brengen bij een andere advocaat.

(…)

Overigens liet u tijdens de bespreking van 8 september jl. weten dat u toch geen hoger beroep wenst in te stellen van bedoelde vonnissen, (…) Ik heb u in ieder geval meermalen gewezen op de terzake van beide vonnissen openstaande (aflopende) appèltermijn en de actie die u daarbinnen kunt en moet nemen als u wél appél verlangt.

(…)

Ik zal in de loop van de week aan de verschillende partijen (moeten) laten weten dat dit kantoor u en de aan u gelieerde vennootschappen niet meer als advocaat assisteert.” 

2.7 Bij brief van 22 december 2014 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar klager onder meer geschreven:  

“De advocaat heeft [rechtsbijstandsverzekeraar] tot op heden niet op de hoogte gebracht van het feit dat hij de zaak zou staken.

(…)

U gaf ons wel bericht dat de advocaat niet verder zou gaan, maar tevens vermeldde u dat u het hoger beroep nog in overweging had. U gaf niet aan dat u toch hoger beroep wilde instellen en welke advocaat dit in orde zou maken.

(…)

Wel wil ik u er vast op wijzen dat deze kosten niet meer volledig door [rechtsbijstandsverzekeraar] worden vergoed nu het kostenmaximum bijna is bereikt. Wanneer deze nota’s dienen te worden betaald ontvangt u bericht van het door u te betalen deel.” 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a) klager niet heeft geïnformeerd over de kans van slagen van de procedure;

b) excessief gedeclareerd heeft door ruim € 25.000,00 te declareren voor deze kwestie;

c) de rechtsbijstandsverzekeraar niet bericht heeft dat hij niet langer voor klager zou optreden.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft de belangen van klager in het arbeidsgeschil op juiste wijze behartigd.

4.2 Verweerder heeft in de procedure werkzaamheden verricht in verband met een, uiteindelijk ingetrokken, beslagactie in december 2013. Er is beslag gelegd in januari 2014. Bovendien heeft verweerder bijstand verleend in de bodemprocedure.

4.3 Verweerder heeft veelvuldig mondeling overleg gehad met klager. Daarbij zijn de kansen van al dan niet te nemen juridische acties aan de orde gekomen. De vordering is voorgelegd aan de rechtbank om de druk op de wederpartij te verhogen. Deze actie heeft niet gewerkt.

4.4 Het totaal gedeclareerde bedrag staat in verhouding tot de verrichte werkzaamheden in deze kwestie. Van excessief declareren is geen sprake.

4.5 Verweerder heeft klager herhaalde malen meegedeeld dat hij geen hoger beroep zou instellen van de uitspraak in eerste aanleg.

5 BEOORDELING

5.1 De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten, zoals de onderhavige, die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing.

Ad klachtonderdeel a)

5.2 Voorop dient te staan dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

5.3 Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en de cliënt daarover te informeren. De cliënt dient door de advocaat geadviseerd te worden over de proceskansen en het kostenrisico. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen.

5.4 Vaststaat dat verweerder de proceskansen van klager en de risico’s van procederen niet schriftelijk heeft vastgelegd. Gelet op het feit dat klager de stelling van verweerder, dat deze zaken mondeling besproken zijn, heeft betwist, komt het gebrek aan schriftelijke vastlegging voor risico van verweerder.

5.5 Voor het overige heeft de raad niet kunnen vaststellen dat de kwaliteit van de door verweerder geleverde diensten/werkzaamheden niet aan de professionele standaard zou voldoen.

5.6 Het klachtonderdeel is derhalve gedeeltelijk gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.7 De raad heeft niet kunnen vaststellen dat er sprake is van excessief declareren. Gebleken is dat er gedurende geruime tijd werkzaamheden zijn verricht ter zake gelegde beslagen en dat er een bodemprocedure gevoerd is.

5.8 Het feit dat de proceskostenveroordeling lager is dan de door klager betaalde bedragen ter zake honorarium doet aan het voorgaande niet af. Een proceskostenveroordeling is immers gebaseerd op een forfaitair systeem, terwijl bovendien genoegzaam gebleken is dat verweerder meer werkzaamheden heeft verricht dan enkel rechtsbijstand verlenen in de procedure waarin klager in de proceskosten is veroordeeld.

5.9 Het klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.10 Vaststaat dat verweerder de rechtsbijstandsverzekeraar niet geïnformeerd heeft over het beëindigen van zijn werkzaamheden voor klager. Het enkele feit dat verweerder de rechtsbijstandsverzekeraar hierover niet heeft geïnformeerd , acht de raad niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Hoewel het beter ware geweest indien verweerder zijn toezegging om de rechtsbijstandsverzekeraar te informeren gestand had gedaan, is niet gebleken dat de belangen van klager door het uitblijven van een bericht aan de rechtsbijstandsverzekeraar, geschaad zijn. Uit het dossier is immers gebleken dat klager zijn rechtsbijstandsverzekeraar zelf geïnformeerd heeft over het feit dat verweerder niet meer voor hem optrad. In aanmerking nemende de inhoud van het e-mailbericht van verweerder van 15 september 2014 aan klager en van de brief van de rechtsbijstandsverzekeraar van 22 december 2014 aan klager, is met name niet gebleken dat het niet informeren van de rechtsbijstandsverzekeraar door verweerder ertoe geleid heeft dat klager geen hoger beroep heeft kunnen instellen.

5.11 Het klachtonderdeel is ongegrond.

6 MAATREGEL

6.1 De Raad acht na te vermelden maatregel gelet op het gegrond gevonden klachtonderdeel passend en geboden.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a gedeeltelijk gegrond;

- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel op van enkele waarschuwing voor het gedeeltelijk gegrond bevonden klachtonderdeel.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, J.J. van der Gouw, R. de Haan, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 mei 2016.

 

 

griffier voorzitter