Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-06-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2016:135

Zaaknummer

15-393/DH/RO

Inhoudsindicatie

Kalcht tegen advocaat wederpartij. Klager had voordat hij gedagvaard werd gesommeerd dienen te worden door verweerder. Door het achterwege laten van sommaties heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Dit klachtonderdeel is daarmee gegrond. De overige drie klachtonderdelen zijn ongegrond. De raad weegt vervolgens bij het bepalen van de maatregel mee dat verweerder en klager elkaars wederpartij zijn in meerdere lopende procedures, waarbij de emoties hoog oplopen. Verweerder heeft zich met betrekking tot een aantal van deze procedures bij deze raad moeten verantwoorden naar aanleiding van klachten, waarbij enkel het achterwege laten van sommaties een tuchtrechtelijk verwijtbaar nalaten oplevert. Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, alsmede gelet op het nagenoeg schone tuchtrechtelijke verleden van verweerder, ziet de raad aanleiding om geen maatregel op te leggen.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 13 juni 2016

in de zaak 15-393/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 7 januari 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 11 september 2015 met kenmerk R 2015/83 ml, door de raad ontvangen op 14 september 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 11 april 2016 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    de in 1.2 genoemde brief van de deken aan de raad;

-    de stukken 1 t/m 6 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klager is lid van de raad van toezicht van [Stichting 2].

2.2    Op 23 oktober 2014 heeft verweerder namens [cliënte 1] een verzoek om conservatoir derdenbeslag te leggen ten laste van [Stichting 2] ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland.

2.3    Op 7 november 2014 heeft verweerder in opdracht van [cliënte 1] [Stichting 2] gedagvaard.

2.4    Op 17 november 2014 heeft verweerder namens [cliënt 2] een verzoek om conservatoir derdenbeslag te leggen ten laste van [Stichting 2] ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland.

2.5    Bij dagvaarding van 3 december 2014 heeft verweerder namens [cliënt 2] klager en [Stichting 2] gedagvaard.

2.6    Op 19 november 2014 heeft een kort geding-zitting plaatsgevonden bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht met verweerder als advocaat van de wederpartij en klager als gemachtigde van de eisende partij.

2.7    Klager heeft tegen verweerder, naast de onderhavige klacht, twee andere klachten ingediend - waarvan een met meerdere klachtonderdelen - die alle hun oorsprong hebben in drie lopende gerechtelijke procedures met klager en verweerder als advocaten van de betrokken partijen in deze procedures.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    klager en [Stichting 2] rauwelijks heeft gedagvaard, zonder hen eerst een sommatiebrief te doen toekomen;

b)    zich onnodig grievend jegens klager heeft uitgelaten door onjuiste stellingen op te nemen die klager in een kwaad daglicht stellen;

c)    in beide dagvaardingen feitelijke gegevens heeft verstrekt, waarvan hij had moeten of behoren te weten dat die onjuist waren;

d)    zonder toestemming van klager over gevoerde schikkingsonderhandelingen heeft gesproken met de rechter aan wiens oordeel de zaak was onderworpen.

3.2    Klager heeft ten aanzien van het tweede klachtonderdeel nader verklaard dat verweerder in het kader van het kort geding inzake het PGB van klagers moeder heeft gesteld dat klager zich in de jaren voorafgaand aan de procedure in het geheel niet met zijn moeder zou hebben bemoeid. Verder heeft verweerder klager ervan beticht dat hij misbruik zou hebben gemaakt van de ziekte van Alzheimer van zijn moeder.

3.3    Met betrekking tot het laatste klachtonderdeel heeft klager gesteld dat in een kort geding op 19 november 2014, waarin verweerder optrad als advocaat van de wederpartij door hem aan de kantonrechter is medegedeeld dat klager met een aangifte wegens fraude zou hebben gedreigd als één van de cliënten van verweerder niet akkoord zou gaan met het door klager gedane voorstel.

4    VERWEER

4.1    Voor zover van belang komt het verweer aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

5    BEOORDELING

5.1    Ter zitting van 11 april 2016 heeft klager een pleitnota overgelegd met daaraan gehecht twee nieuwe stukken. Verweerder heeft bezwaar gemaakt tegen het toevoegen van deze stukken aan het procesdossier. De raad heeft ter zitting aangegeven dat hij zich zal beraden over het al dan niet toelaten van deze stukken. Nu de raad deze beslissing niet ter zitting heeft medegedeeld, doet de raad dit hierbij, te weten dat deze stukken niet worden toegelaten als processtuk, zodat hier geen acht op is geslagen bij beraadslaging.

5.2    Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

ad klachtonderdeel a)

5.3    Verweerder heeft niet betwist dat hij klager en [Stichting 2] niet eerst heeft aangeschreven en direct de dagvaardingen voor zijn cliënten heeft uitgebracht. Verweerder heeft ten verwere aangevoerd dat er een zeer gerede kans bestond dat klager na kennisneming van het beroep op vernietiging van de schenkingen het banksaldo direct tot nul zou terugbrengen.

5.4    Dit verweer overtuigt de raad niet, aangezien er sinds 31 oktober 2014 namens [cliënte 1] door verweerder conservatoir beslag was gelegd. Klager had voordat hij gedagvaard werd gesommeerd dienen te worden door verweerder. Door het achterwege laten van sommaties heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Dit klachtonderdeel is daarmee gegrond.

ad klachtonderdeel b)

5.5    Nu verweerder heeft betwist dat de door hem opgenomen stellingen onjuist zijn en deze stellingen bovendien onderwerp van het juridische geschil zijn, is, zonder nadere onderbouwing, niet aannemelijk geworden dat verweerder zich onnodig grievend jegens klager heeft uitgelaten. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

ad klachtonderdeel c)

5.6    De raad stelt marginaal toetsend vast dat niet kan worden gezegd dat de feitelijke onderbouwing van de dagvaardingen mede gezien het concrete bewijsaanbod in de dagvaardingen evident in strijd is met hetgeen een behoorlijk behandelend advocaat betaamt en in strijd komt met de zorgplicht van een advocaat jegens de wederpartij, zodat de raad ook dit klachtonderdeel ongegrond acht.

ad klachtonderdeel d)

5.7    Tegenover de stelling van klager dat er sprake is geweest van schikkingsonderhandelingen staat de betwisting hiervan door verweerder, zodat niet vastgesteld kan worden dat de mededelingen die verweerder tijdens het kort geding op 19 november 2014 heeft gedaan betrekking hadden op schikkingsonderhandelingen, waardoor ook dit klachtonderdeel ongegrond is.

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder heeft met het nalaten van een sommatie in strijd gehandeld met de zorg die hij als advocaat in acht had moeten nemen ten opzichte van de wederpartij.

6.2    De raad weegt vervolgens bij het bepalen van de maatregel mee dat verweerder en klager elkaars wederpartij zijn in meerdere lopende procedures, waarbij de emoties hoog oplopen. Verweerder heeft zich met betrekking tot een aantal van deze procedures bij deze raad moeten verantwoorden naar aanleiding van klachten, waarbij enkel het achterwege laten van sommaties een tuchtrechtelijk verwijtbaar nalaten oplevert.

6.3    Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, alsmede gelet op het nagenoeg schone tuchtrechtelijke verleden van verweerder, ziet de raad aanleiding om geen maatregel op te leggen.

7    GRIFFIERECHT

7.1.    Aangezien de klacht gedeeltelijk gegrond is verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel a gegrond;

-    verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;

-    bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klager.

 

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. drs. M.F. Laning, P.C.M. van Schijndel, L.Ph.J. baron van Utenhove en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. K.N. Schuurmans-van Erkel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 juni 2016.

Griffier    Voorzitter