Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-06-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2016:132

Zaaknummer

15-537/DH/DH-b

Inhoudsindicatie

Klacht dat verweerder in rechte namens klager is opgetreden zonder dat hij daarvoor een opdracht had gekregen. Door het achterwege laten van een deugdelijke opdrachtbevestiging is verweerder tekort geschoten in de op hem rustende zorgplicht jegens klager. Dat verweerder de opdracht schriftelijk heeft bevestigd aan [gemachtigde] maakt dit niet anders. Voorts maakt het feit dat klager aanwezig is geweest bij de voorbespreking en comparities dit evenmin anders. De bij klager ontstane onduidelijkheid komt immers zonder opdrachtbevestiging voor rekening van verweerder. De klacht is gegrond. De raad weegt vervolgens bij het bepalen van de maatregel mee dat verweerder de kosten van het geding, zodra klager hem hierop heeft aangesproken, heeft betaald en daarmee de verantwoordelijkheid voor zijn handelen voor zijn rekening heeft genomen. De raad zal gelet hierop geen maatregel opleggen.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 13 juni 2016

in de zaak 15-537/DH/DH-b

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 5 juni 2015 heeft [indiener] namens klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 6 november 2015 met kenmerk K154 2015 dk/cdk, door de raad ontvangen op 9 november 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 11 april 2016 in aanwezigheid van klager en verweerder, bijgestaan door [gemachtigde]. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    de in 1.2 genoemde brief van de deken;

-    de bij genoemde brief gevoegde bijlagen 1 t/m 8.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Verweerder heeft mede namens klager op 11 januari 2012 een inleidende dagvaarding uitgebracht tegen [wederpartijen].

2.2    Blijkens het proces-verbaal van comparitie van 22 januari 2013, voortgezet op 19 september 2013 van de rechtbank Midden-Nederland zijn onder anderen klager en verweerder aanwezig geweest tijdens de behandeling ter zitting van de kantonrechter. In het proces-verbaal staat voor zover van belang:

“Nadat de comparitie is hervat na een onderbreking voor overleg hebben partijen laten weten dat zij het erover eens zijn dat de overeenkomst van geldlening ter zake van € 40.000,00 is gesloten tussen [de Stichting] enerzijds en [wederpartijen] anderzijds. Ook delen zij mee dat de reeds verrichte aflossing van € 18.000,00 op het geleende bedrag in mindering strekt en dat [wederpartijen] binnen 14 dagen nadat de einduitspraken in de zaak tussen [wederpartij] contra [klager] en [derde] en de vrijwaringzaak tussen [klager] en [derde] tegen [wederpartij] onherroepelijk zijn geworden het restantbedrag van de lening van € 22.000,00 zullen voldoen aan [de Stichting] die daartoe de bankrekening van [indiener] aanwijst. Gaandeweg het dicteren van deze uitspraken constateert de kantonrechter dat partijen geen allesomvattende overeenstemming hebben. Zij twisten erover hoe de kwestie van de gelegde beslagen moet worden opgelost, te weten (i) het conservatoire beslag dat op verzoek van [klager] is gelegd op 29 december 2011 ten laste van [wederpartij] op de onroerende zaak [adres] (…).”

2.3    Bij vonnis van 19 maart 2014 van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland zijn onder andere de vorderingen van klager afgewezen en is klager veroordeeld in de kosten van het geding.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij in rechte namens klager is opgetreden zonder dat hij daarvoor een opdracht had gekregen.

3.2    Klager ontkent dat hij verweerder opdracht heeft gegeven tot het voeren van een procedure tegen [wederpartij]. Voorts stelt klager dat hij geen opdrachtbevestiging voor die procedure heeft ontvangen, net zo min als een afschrift van de inleidende dagvaarding. Wel is klager ter ondersteuning van [indiener] bij de voorbespreking en de zittingen aanwezig geweest, waar het volgens hem ging om geld dat [wederpartij] diende terug te betalen aan [de Stichting], danwel [indiener].

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de klacht niet-ontvankelijk is, aangezien het klaagschrift is ingediend na verloop van meer dan drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen van het handelen van verweerder waarop de klacht betrekking heeft. Verweerder stelt daartoe dat de deurwaarder op 11 januari 2012 de inleidende dagvaarding ten name van [de Stichting] en klager heeft betekend aan [wederpartij], waarna een kopie van de betekende dagvaarding door verweerder per post naar klager is verzonden.

4.2    Subsidiair heeft verweerder aangevoerd dat hij de belangenbehartiging in genoemde procedure van [gemachtigde] heeft overgenomen en dat hij dit schriftelijk aan [gemachtigde] heeft bevestigd. [Gemachtigde] heeft desgevraagd aan verweerder medegedeeld dat klager met deze overdracht instemde.

4.3    Voorts heeft verweerder gesteld dat klager aanwezig is geweest bij - en het woord heeft gevoerd tijdens - de voorbespreking op 22 januari 2013 in het Van der Valkhotel, alsmede tijdens de comparities van 22 januari 2013 en 19 september 2013, zodat klager op de hoogte is geweest van het feit dat er door verweerder namens hem een dagvaarding was uitgebracht.

5    BEOORDELING

5.1    De raad verwerpt het primaire verweer en acht de klacht ontvankelijk. Nu de stelling van verweerder dat hij een kopie van de inleidende dagvaarding aan klager heeft doen toekomen wordt weersproken door klager en er zich in het dossier geen stukken bevinden die de stelling van verweerder onderbouwen, kan de raad niet vaststellen dat genoemde dagvaarding naar klager is verzonden.

5.2    Bij de beoordeling van de klacht neemt de raad als uitgangspunt dat het op de weg van een advocaat ligt om jegens zijn cliënt geen misverstand te laten bestaan over de werkzaamheden die de advocaat zal verrichten en om de aan hem verstrekte opdracht te bevestigen. Voorts geldt dat de advocaat waar nodig, ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, voor de zaak van belang zijnde afspraken, adviezen of andere zaken, schriftelijk dient vast te leggen.

5.3    Verweerder heeft erkend dat hij geen opdrachtbevestiging heeft gestuurd aan klager. Uit de stukken in het dossier alsmede het verhandelde ter zitting is vast komen te staan dat er onduidelijkheid was bij klager over de door verweerder te verrichten werkzaamheden, meer in het bijzonder over voor welke partij verweerder in rechte optrad. Door het achterwege laten van een deugdelijke opdrachtbevestiging is verweerder tekort geschoten in de op hem rustende zorgplicht jegens klager. Dat verweerder de opdracht schriftelijk heeft bevestigd aan [gemachtigde] maakt dit niet anders. Voorts maakt het feit dat klager aanwezig is geweest bij de voorbespreking en comparities dit evenmin anders. De bij klager ontstane onduidelijkheid komt immers zonder opdrachtbevestiging voor rekening van verweerder. De klacht is gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder heeft met het nalaten van het opmaken van een opdrachtbevestiging in strijd gehandeld met de zorg die hij als advocaat had behoren te betrachten ten opzichte van zijn cliënt.

6.2    De raad weegt vervolgens bij het bepalen van de maatregel mee dat verweerder de kosten van het geding, zodra klager hem hierop heeft aangesproken, heeft betaald en daarmee de verantwoordelijkheid voor zijn handelen voor zijn rekening heeft genomen. De raad zal gelet hierop geen maatregel opleggen.

7    GRIFFIERECHT

7.1.    Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klager.

 

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. P.C.M. van Schijndel, M.F. Laning, L.Ph.J. baron van Utenhove, C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. K.N. Schuurmans-van Erkel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 juni 2016.

Griffier    Voorzitter