Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-06-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2016:128
Zaaknummer
15-311/DH/DH
Inhoudsindicatie
Beslissing op verzet. De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klagers aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond bevonden. Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 20 juni 2016
in de zaak 15-311/DH/DH
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 15 september 2015 op de klacht van:
klager sub 1
en
klager sub 2
en
klager sub 3
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 30 maart 2015 heeft [gemachtigde] namens klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 24 augustus 2015 met kenmerk K092 2015 bm/ksl, door de raad ontvangen op 28 augustus 2015, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 15 september 2015 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 17 september 2015 is verzonden aan klagers.
1.4 Bij brief van 16 oktober 2015, door de raad ontvangen op 20 oktober 2015, heeft [gemachtigde] namens klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 18 april 2016 in aanwezigheid van klagers sub 2 en 3 en namens klager sub 1, [gemachtigde]. Zij zijn allen bijgestaan door [gevolmachtigde]. Tevens is ter zitting verschenen verweerder, bijgestaan door mw. mr. B. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift met bijlagen van klager genoemd bij 1.4. Tevens heeft de raad kennisgenomen van de brief van 18 februari 2016 van verweerder aan klager sub 3 met bijlagen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:
2.1 Verweerder heeft de Staat der Nederlanden bijgestaan in een procedure waarbij onder andere klagers sub 2 en 3 betrokken waren.
2.2 In deze procedure is op 7 januari 2015 vonnis gewezen, waarbij de Staat werd veroordeeld te betalen aan klagers sub 2 en 3 het restant van een schadeloosstelling, een bedrag voor de kosten van rechtsbijstand en een bedrag als vergoeding voor het betaalde griffierecht.
2.3 Op 12 maart 2015 zijn door verweerder aan klagers schadeloosstellingen betaald.
2.4 Op 23 maart 2015 zijn door hem ook vergoedingen voor de kosten voor rechtsbijstand en het betaalde griffierecht voldaan. Daarbij zijn de door klagers aan de Staat verschuldigde proceskosten ad € 1.864,- verrekend met het bedrag dat volgens instructie aan de gemachtigde van klagers moest worden voldaan.
2.5 Bij brief van 30 maart 2015 hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) de schadeloosstelling die door de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, bij vonnis van 7 januari 2015 is vastgesteld niet, althans niet volledig heeft uitbetaald aan klagers;
b) op niet toegestane wijze samenwerkt met de advocaat die klager sub 3 bijstond in de genoemde procedure;
c) onrechtmatig handelt door geld onder zich te houden, terwijl hij daartoe niet bevoegd is;
d) misbruik maakt van zijn bevoegdheid en misbruik maakt van de derdengeldrekening.
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klagers zich met de beslissing van de voorzitter niet kunnen verenigen, omdat verweerder namens de Staat in strijd met de wet een verrekening van het bedrag ad € 1.864,- heeft toegepast.
4 BEOORDELING
4.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klagers aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond bevonden.
4.2 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, J.A. van Keulen en R. de Haan, leden, bijgestaan door mr. K.N. Schuurmans-van Erkel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 juni 2016.
Griffier Voorzitter