Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-05-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2016:109

Zaaknummer

15-496/DH/DH

Inhoudsindicatie

Dekenklacht in verband met niet naleven van de voorschriften voor de derdengeldenrekening en het onjuist invullen van CCV-opgaven. De klacht betreft de CCV-aangiften 2010 t/m 2014. In die jaren waren de voorschriften van de Vafi van toepassing. Op basis van het dossier stelt de raad vast dat verweerster geen toepassing heeft gegeven aan het voorschrift dat de Stichting Derdengelden in en buiten rechte wordt vertegenwoordigd door twee gezamenlijk handelende bestuurders. Voorts zijn derdengelden verrekend zonder de schriftelijke vastlegging als bedoeld in artikel 6, lid 6 Vafi. Ook zijn op de derdengeldenrekening gelden ontvangen die niet kwalificeren als derdengelden. Verweerster heeft in de CCV-opgaven over de betrokken jaren vragen over de derdengelden in strijd met de waarheid beantwoord. Klacht gegrond; maatregel berisping, veroordeling in de proceskosten ad € 1.000,--.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 9 mei 2016

in de zaak 15-496/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

Deken van de Orde van Advocaten Den Haag

klager

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 26 oktober 2015, bij de raad ontvangen op 29 oktober 2015, heeft klager ambtshalve een klacht ingediend tegen verweerster.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 14 maart 2016 in aanwezigheid van [deken], klager, alsmede verweerster. Klager werd vergezeld door [stafjurist], stafjurist. Verweerster werd bijgestaan door [mr.], advocaat te Den Haag. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 Na de zitting heeft de raad aan klager verzocht om toezending van de CCV-aangiften waarop de klacht betrekking heeft.

1.4 Klager heeft de gevraagde stukken toegezonden bij brief van 22 maart 2016. Verweerster heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, gereageerd bij brief van haar raadsman van 25 maart 2016.

1.5  De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen. 

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Op 19 mei 2015 hebben klager en de voornoemde stafjurist in het kader van de toezichthoudende taak van klager als bedoeld in artikel 35, lid 4 Advocatenwet, een bezoek gebracht aan het kantoor van verweerster.

2.2 Naar aanleiding van het kantoorbezoek heeft klager bij brief van 21 mei 2015 de bevindingen van het kantoorbezoek aan verweerster bevestigd en heeft klager verweerster verzocht om een aantal in die brief genoemde stukken toe te zenden, waaronder kopieën van de bankafschriften van de derdengeldenrekening.

2.3 Bij e-mail van 22 juli 2015 heeft verweerster de gevraagde bankafschriften aan klager toegezonden.

2.4 Bij brief van 30 juli 2015 heeft klager, naar aanleiding van de toegestuurde bankafschriften, vragen aan verweerster voorgelegd.

2.5 Bij e-mail van 30 juli 2015 heeft verweerster op de vragen geantwoord.

2.6 Op verzoek van klager heeft de unit Financieel Toezicht Advocatuur (hierna: FTA) van de Nederlandse Orde van Advocaten een onderzoek ingesteld ten kantore van verweerster. Het onderzoek vond plaats op 9 september 2015.

2.7 Bij brief van 6 oktober 2015 heeft de unit FTA aan klager rapport uitgebracht (hierna: “het rapport FTA”).

2.8 In de kantooropgave CCV 2010 heeft verweerster de vraag “Is door kantoor schriftelijk vastgelegd dat betalingen van de rekening van de Stichting Derdengelden uitsluitend door minimaal twee gezamenlijk handelende bestuursleden kunnen plaatsvinden? “ met ja beantwoord.

2.9 In de kantooropgaven CCV 2011, 2012, 2013 en 2014 heeft verweerster de vraag “Wordt de Stichting in en buiten rechte vertegenwoordigd door een bestuur, dat ten minste bestaat uit twee gezamenlijk behandelende bestuursleden, van wie ten minste één advocaat is?” met ja beantwoord.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij in strijd met het bepaalde in de artikelen 6.19 lid 5, 6.22 lid 3 en 6.22 lid 8 van de Verordening op de Advocatuur (hierna: Voda) heeft gehandeld en in strijd met de waarheid in de aangiften CCV 2010 tot en met 2014 heeft verklaard dat de Stichting Derdengelden in en buiten rechte wordt vertegenwoordigd door twee gezamenlijk handelende bestuursleden.

3.2 In de toelichting op de klacht heeft klager zakelijk samengevat het volgende gesteld.

De unit FTA heeft geconstateerd dat bij betalingen vanaf de derdengeldenrekening de dubbele handtekening van de bestuurders ontbreekt, hetgeen in strijd is met artikel 6.22 lid 8 Voda. Verweerster beschikt niet over een dubbele elektronische autorisatie of papieren opdracht met dubbele handtekening per betaling in de administratie. Verweerster heeft in de aangiften CCV 2010 tot en met 2014 verklaard dat de Stichting in en buiten rechte wordt vertegenwoordigd door twee gezamenlijk handelende bestuursleden, hetgeen niet overeenstemt met hetgeen de unit FTA heeft geconstateerd. Door derdengeld zoals een proceskostenveroordeling te verrekenen zonder ondubbelzinnige instemming met een verwijzing naar de desbetreffende declaratie en het verschuldigde bedrag van de cliënt heeft verweerster gehandeld in strijd met artikel 6.19 lid 5 Voda. 

Op de derdengeldenrekening zijn mutaties verricht die niet kwalificeren als derdengelden, zoals de ontvangst van voorschotten, mutaties van en naar de rekening van de Stichting […., hierna: Stichting FA, RvD] en zijn er door cliënten bedragen gestort ter voldoening van de declaratie. Op de rekening van de Stichting Derdengelden mogen alleen derdengelden worden ontvangen voor zover deze direct zijn te relateren aan een zaak en deze functioneel zijn voor het verloop van die zaak. Hier is gehandeld in strijd met artikel 6.22 lid 3 Voda.

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5 BEOORDELING

5.1 De in de klacht genoemde artikelen van de Voda zijn in casu niet van belang, nu de Voda eerst op 1 januari 2015 in werking is getreden en de klacht betrekking heeft op de aangiften CCV 2010 tot en met 2014.

5.2 De Verordening op de administratie en de financiële integriteit (hierna: Vafi) is in werking getreden op 1 juli 2009. De Vafi is van kracht geweest tot 1 januari 2015, toen de Verordening op de advocatuur (Voda) in werking trad. 

Op grond van artikel 6 jo. artikel 1 Vafi was de advocaat verplicht een Stichting Derdengelden ter beschikking te hebben waarvan de statuten luidden conform bijlage A bij de Vafi (hierna: de modelstatuten).  

Op grond van artikel 6 van de modelstatuten dient de stichting in en buiten rechte vertegenwoordigd te worden door het bestuur, dat ten minste dient te bestaan uit twee gezamenlijk handelende bestuursleden, van wie ten minste één advocaat is.

5.3 De door klager aangehaalde artikelen komen inhoudelijk overeen met de reeds onder de Vafi geldende voorschriften. Artikel 6.19 lid 5 komt overeen met artikel 6, lid 6 Vafi. Artikel 6.22 lid 3 Voda komt overeen met artikel 6, lid 1 (tweede volzin) Vafi. Artikel 6.22 lid 8 Voda komt overeen met de hiervoor aangehaalde bepaling uit de modelstatuten (bedoeld in artikel 1 sub i Vafi).

5.4 Verweerster heeft erkend dat zij in de jaren waarop de klacht betrekking heeft geen toepassing heeft gegeven aan het voorschrift dat de Stichting Derdengelden in en buiten rechte vertegenwoordigd wordt door twee gezamenlijk handelende bestuurders. 

Verweerster heeft voorts erkend dat het is voorgekomen dat zij derdengelden heeft verrekend met een declaratie zonder dat daarvan een schriftelijke vastlegging heeft plaatsgevonden als bedoeld in artikel 6, lid 6 Vafi. Verweerster heeft gesteld dat zij in de gevallen waarin zich verrekening heeft voorgedaan, steeds wel de instemming van de cliënt heeft gehad, hetgeen klager niet heeft weersproken. 

Verweerster heeft ten slotte erkend dat zij op de bankrekening van de Stichting Derdengelden gelden heeft ontvangen die niet kwalificeren als derdengelden. Het gaat daarbij om betaling van voorschotten op door verweerster te sturen declaraties, mutaties verricht van en naar de rekening van de Stichting FA en op betalingen door cliënten gestort op de derdengeldenrekening ter zake van openstaande declaraties. De hier bedoelde mutaties zijn vermeld in het rapport FTA, waarvan verweerster de juistheid niet heeft betwist.

5.5 Gelet op het voorgaande is de klacht gegrond voor zover deze betrekking heeft op overtreding van de voorschriften ex artikel 6, jo. artikel 1 Vafi in de jaren 2010 tot en met 2014.

5.6 Ten aanzien van de verklaringen van verweerster in de opgaven CCV 2010 tot en met 2014 overweegt de raad als volgt. Uitgegaan wordt van de verklaringen die hiervoor zijn vermeld bij randnummers 2.8 en 2.9.

5.7 Verweerster heeft aangevoerd dat zij de desbetreffende vragen bevestigend heeft beantwoord, omdat zij meende dat de vraag betrekking had op de aanwezigheid van de desbetreffende bepaling in de statuten van de Stichting Derdengelden. Verweerster heeft bevestigd dat zij betalingen uitvoerde zonder dat een tweede bestuurslid de betaling accordeerde. 

Gezien doel en strekking van de vermelde vragen moet het verweerster duidelijk zijn geweest dat de vragen betrekking hadden op de toepassing van het voorschrift in de praktijk. Gelet hierop heeft verweerster de vragen ten onrechte bevestigend beantwoord.

5.8 Het voorgaande brengt mee dat de klacht ook gegrond is voor zover deze inhoudt dat verweerster in de aangiften CCV 2010 tot en met 2014 in strijd met de waarheid heeft verklaard dat de Stichting Derdengelden in en buiten rechte wordt vertegenwoordigd door twee gezamenlijk handelende bestuursleden. 

6 MAATREGEL

6.1 Gelet op de aard en de ernst van de begane overtredingen acht de raad de hierna te melden maatregel passend en geboden. De raad rekent het verweerster met name aan dat zij de derdenrekening herhaaldelijk heeft gebruikt voor doeleinden waarvoor deze niet bestemd is.

7 KOSTENVEROORDELING

7.1. De raad ziet aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer  “15-496/DH/DH”.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt als maatregel op een berisping.

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

 

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. drs. M.F. Laning, J.H.M. Nijhuis, L.Ph.J. baron van Utenhove en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 mei 2016.

 

Griffier Voorzitter