Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-05-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2016:99

Zaaknummer

16-008/DH/RO

Inhoudsindicatie

Verwijt dat verweerder zich op ronduit agressieve en intimiderende wijze ten opzichte van klaagster heeft gedragen in verband met een door hem gewenste overname van de behandeling van een cliënt. Verweerder heeft klaagster verordonneerd om af te reizen naar de penitentiaire instelling en de cliënt een faxbericht voor te houden. Verweerder heeft het overnameverzoek gedaan zonder dat hij gesproken had met de cliënt. Verweerder wilde dat klaagster ondanks de opgelegde beperkingen het overnameverzoek aan de cliënt zou voorhouden. Verweerder heeft de broer van cliënt onaangekondigd op zijn werk opgezocht en hem gebeld met de mededeling dat klaagster zijn broer niet meer bij zou staan. De raad stelt vast dat de lezingen van hetgeen op 9 december 2014 telefonisch tussen partijen is besproken, uiteen lopen. Aan de hand van de dossierstukken en het verhandelde ter zitting kan de raad niet vaststellen welke lezing de juiste is.

Inhoudsindicatie

Het schriftelijk overnameverzoek van 9 december 2014 van verweerder aan klaagster komt de Raad echter voor als een in de strafpraktijk niet-ongebruikelijk verzoek. De in het schriftelijk verzoek gebezigde bewoordingen komen de Raad niet grievend of anderszins laakbaar voor. Het door klaagster gestelde aangaande de broer van haar cliënt heeft de raad niet, mede gelet op het gemotiveerd verweer, aan de hand van de dossierstukken en het verhandelde ter zitting kunnen vaststellen. Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van discipline in het ressort Den haag

van 23 mei 2016

in de zaak 16-008/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 15 december 2014 heeft klaagster zich bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam beklaagd over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 5 januari 2016 met kenmerk R2016/02cij, door de raad ontvangen op 6 januari 2016, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 21 maart 2016 in aanwezigheid van verweerster, alsmede klager en diens gemachtigde [gemachtigde], advocaat te [plaatsnaam]. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de inhoud van het dossier van de deken.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1 Klaagster heeft de heer G. bijgestaan als piketadvocaat.

2.2 Op 9 december 2014 heeft verweerder telefonisch contact opgenomen met klaagster en haar meegedeeld dat derden hem verzocht hebben de behandeling van de zaak van de heer G. over te nemen. Verweerder heeft klaagster verzocht om het overnameverzoek voor te leggen aan de heer G., die op dat moment gedetineerd was en voor wie alle beperkingen golden.

2.3 Naar aanleiding van het telefoongesprek van 9 december 2014 heeft klaagster verweerder een faxbericht gestuurd en onder meer geschreven:

"In het telefoongesprek van vanmorgen gaf u mij, en ik neem de vrijheid u letterlijk te citeren, het volgende aan "[klaagster], ik ga er geen doekjes om winden maar ik wil dat u het dossier van uw cliënt aan mij overdraagt. Ik heb noch met uw cliënt noch met zijn familieleden gesproken maar ik heb dit verzoek uit "de organisatie " ontvangen. En nu wij beiden weten dat deze overdracht toch wel gaat plaatsvinden, geef ik u hierbij de keuze of we dit nu op simpele wijze onderling kunnen afhandelen of dat ik u moet gaan faxen zodra uw cliënt uit zijn beperkingen is".

en: 

"Uw antwoord op die laatste vraag luidde als volgt "Laat ik heel eerlijk zijn en er niet om heen draaien, uw cliënt heeft broodheren in deze grote organisatie van wie hij veel geld krijgt en "de Antiliaan", één van die broodheren, heeft aan mij aangegeven dat hij wil dat ik de zaak van uw cliënt overneem omdat hij anders de geldkraan dichtdraait. Ik wil dus dat u nu naar de P I gaat en uw cliënt het volgende zegt "de Antiliaan wil dat [verweerder] jouw zaak overneemt, anders krijg je geen geld meer" Na uw terugkomst verneem ik dan graag van u".

2.4 Op 9 december 2014 heeft verweerder klaagster onder meer geschreven:

"Hedenochtend heb ik u simpelweg verzocht om ter gelegenheid van de raadkamer van morgen het navolgende aan cliënt voor te houden:

"Mijn naam is [verweerder], advocaat te [plaatsnaam], en ik ben aangezocht door uw zakenpartners waaronder een bij u welbekende Antilliaanse meneer. Zij hebben mij verzocht om de zaak van uw huidige piketadvocaat [klaagster] over te nemen. De reden hiervan is dat zij zich zorgen maken over de huidige rechtsbijstandsverlening. Zij zijn bereid om te betalen voor de rechtsbijstandverlening zodat u zich verzekerd ziet van een optimale verdediging"

Let wel, nu mij dwingt dit verzoek schriftelijk aan u te doen verzoek ik u vriendelijk doch dringend om mijn faxbericht te tonen aan cliënt. Ik zal uw bericht omtrent de reactie van cliënt afwachten.".

2.5 Bij faxbericht van 12 december 2014 heeft verweerder klaagster verzocht om hem uiterlijk maandag 15 december 2014 om 17:00 uur te berichten omtrent de reactie van de heer G. op het overnameverzoek.

2.6 Na opheffing van de beperkingen heeft verweerder op 5 januari 2015 de rechtshulpverlening voor de heer G. van klaagster overgenomen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerder zich op ronduit agressieve en intimiderende wijze ten opzichte van klaagster heeft gedragen in verband met een door hem gewenste overname van de behandeling van de zaak van de heer G. Verweerder heeft klaagster verordonneerd om af te reizen naar de penitentiaire instelling en G. een faxbericht voor te houden. Verweerder heeft het overnameverzoek gedaan zonder dat hij gesproken had met G. Verweerder wilde dat klaagster ondanks de opgelegde beperkingen het overnameverzoek aan G. zou voorhouden. Verweerder heeft de broer van cliënt onaangekondigd op zijn werk opgezocht en hem gebeld met de mededeling dat klaagster zijn broer niet meer bij zou staan

4 VERWEER

4.1 Verweerder herkent zich niet in de beschuldigingen van klaagster.

Verweerder heeft klaagster slechts telefonisch verzocht om zijn overnameverzoek, naar aanleiding van een verzoek van derden, aan haar cliënt voor te houden. Het verzoek aan klaagster was om dat voorafgaand aan de raadkamerzitting te doen. In Den Haag is er veel gelegenheid om nog voorafgaande aan de raadkamerzitting te spreken met een cliënt. Uiteraard behoefde klaagster niet in strijd met de beperkingen zaken te bespreken met haar cliënt.

4.2 Het is te doen gebruikelijk om een rappel te sturen op het moment dat niet gereageerd wordt op verzoeken.

4.3 Er is geen sprake van dat verweerder de broer van G. heeft opgezocht op het werk of op andere wijze benaderd heeft. Ook heeft hij geen telefonisch contact gehad met de broer van G. Er is wel een telefoongesprek geweest tussen de broer van G. en verweerders juridisch medewerker. Hij heeft juist een telefoongesprek afgehouden om escalatie te voorkomen.

4.4 Het overnameverzoek dat verweerder heeft gedaan, is heel gebruikelijk. Verweerder zou niet weten waarom hij tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld.

5 BEOORDELING

5.1 De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend vóór 1 januari 2015. Op klachten, die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015, blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing.

5.2 De raad stelt vast dat de lezingen van hetgeen op 9 december 2014 telefonisch tussen partijen is besproken, uiteen lopen. Aan de hand van de dossierstukken en het verhandelde ter zitting kan de raad niet vaststellen welke lezing de juiste is.

5.3 Het schriftelijk overnameverzoek van 9 december 2014 van verweerder aan klaagster komt de Raad echter voor als een in de strafpraktijk niet-ongebruikelijk verzoek. De in het schriftelijk verzoek gebezigde bewoordingen komen de Raad niet grievend of anderszins laakbaar voor.

5.4 Het door klaagster gestelde aangaande de broer van haar cliënt heeft de raad niet, mede gelet op het gemotiveerd verweer, aan de hand van de dossierstukken en het verhandelde ter zitting kunnen vaststellen.

5.5 De klacht is derhalve ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, J.J. van der Gouw, R. de Haan, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 mei 2016.

 

griffier voorzitter