Rechtspraak
Uitspraakdatum
16-07-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2018:157
Zaaknummer
17-944/DH/DH
Inhoudsindicatie
Klacht niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding (artikel 46g Advocatenwet).
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 16 juli 2018
in de zaak 17-944/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 17 juli 2017 heeft de gemachtigde van klager namens klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 13 november 2017 met kenmerk K166 2017 dk/ak, door de raad ontvangen op 14 november 2017, heeft de deken klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 28 mei 2018 in aanwezigheid van klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder, vergezeld van [kantoorgenoot].
1.4 De raad heeft kennisgenomen van de bij 1.2 bedoelde brief (inclusief bijlagen) van de deken, alsmede van de e-mail van verweerder van 11 mei 2018 (inclusief bijlagen). Voorts heeft de raad kennisgenomen van de brief van 18 oktober 2017 van verweerder aan de deken.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Verweerder heeft klager bijgestaan in een procedure in hoger beroep tegen de voormalig werkgever van klager. Klager heeft zich voor rechtsbijstand verzekerd bij [rechtsbijstandsverzekeraar].
2.2 Op 9 december 2013 heeft verweerder een memorie na memorie na arrest aan het Gerechtshof Den Haag gezonden, waarin hij voor elk jaar 144 vakantie-uren heeft opgevoerd. Verweerder heeft klager bij e-mail van 9 december 2013 om 12.21 uur als volgt bericht:
“Geachte [klager],
Bijgaand zend ik u een exemplaar van de memorie van heden aan het gerechtshof Den Haag. Kortheidshalve verwijs ik u hiernaar. (…)”
2.3 Daarop heeft klager verweerder bij e-mail van 9 december 2013 bericht:
“Geachte [verweerder],
Als ik onderstaande verlofstaat uren optel […] kom ik op 2093.03 uren/144 uren per maand = 14.53 maanden dat ik geen toeslag heb ontvangen dan moet[en] hierbij nog de maanden die ik ziek ben nog opgeteld [worden]. (…) Als je alles bij elkaar optel[t] kom je hoger uit dan wat [naam] heeft uitgerekend, en [naam] heeft dit bruto uitgerekend. Ik weet niet wat [naam] in die twee maanden heeft gedaan ik heb hem alle informatie met salarisstroken naar jullie toegestuurd. Mocht ik hierdoor nadeel ondervinden ga ik deze verschil bij jullie verhalen.
Met vriendelijke groet,
[klager]”.
In zijn e-mail van 9 december 2013 heeft klager een nadere toelichting opgenomen.
2.4 Verweerder heeft de voormalig werkgever van klager bij brief van 16 januari 2015 als volgt bericht:
“(…) In de bovengenoemde zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 november 2014 arrest gewezen. Hierbij is het Hof uitgegaan van een verlofopname van 4 weken (144 uren) per jaar. Bij nader onderzoek/controle is gebleken dat cliënt enkele jaren meer verlof heeft opgenomen dan waarvan het Hof is uitgegaan. (…)
Ik verzoek u voormeld bedrag met inachtneming van het arrest van het gerechtshof Den Haag alsnog uit te betalen. (…)”
2.5 Bij e-mail van 9 december 2014 heeft een medewerker van [rechtsbijstandsverzekeraar] klager als volgt bericht:
“(…) Zoals u weet is het kostenmaximum in dit dossier bereikt per 12 februari jl. Vanaf dit moment komen de externe kosten voor uw eigen rekening. (…).”
2.6 Bij e-mail van 22 december 2014 heeft verweerder klager een factuur ter hoogte van EUR 5.000,- gezonden.
2.7 Bij brief van 10 april 2017 heeft de gemachtigde van klager verweerder namens klager aansprakelijk gesteld voor de door klager gestelde beroepsfout, te weten dat verweerder in de procedure in hoger beroep 144 vakantie-uren heeft opgevoerd terwijl dit er volgens klager meer hadden moeten zijn.
Op 10 april 2017 heeft verweerder de aansprakelijkstelling gemeld bij zijn verzekeraar.
2.8 Bij brief van 17 juli 2017 heeft de gemachtigde van klager namens klager de onderhavige klacht over verweerder ingediend bij de deken.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij een beroepsfout heeft gemaakt door een onjuiste vordering in te dienen bij het Gerechtshof Den Haag. Als gevolg daarvan heeft klager een bedrag van € 6.929,52 niet ontvangen, terwijl hij daar wel recht op had.
3.2 Bovendien heeft verweerder excessief gedeclareerd. Voor de procedure in hoger beroep heeft verweerder een bedrag van € 17.500,- gefactureerd. De rechtsbijstandsverzekering van klager heeft een bedrag van € 12.500,- vergoed. Het restant van € 5000,- heeft verweerder verrekend met de ontvangen som naar aanleiding van het arrest. Naar de mening van klager is het bedrag van € 17.500,- te hoog, aangezien verweerder slechts een memorie van grieven van 3 pagina’s heeft ingediend, een memorie na memorie van arrest van 4 pagina's en een antwoordakte van 1 pagina.
4 VERWEER
4.1 Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat de klacht niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien klager zijn klacht reeds op 9 december 2013 aan verweerder kenbaar heeft gemaakt en de driejaarstermijn voor het indienen van een klacht derhalve is verstreken.
4.2 Het verweer komt voor het overige - waar nodig - aan de orde bij de beoordeling van de klacht.
5 BEOORDELING
5.1 Omtrent de verjaring van het klachtrecht bepaalt artikel 46g Advocatenwet dat een klacht niet-ontvankelijk is als de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat, waarop de klacht betrekking heeft. Op grond van het bepaalde in lid 2 van datzelfde artikel blijft na afloop van die termijn van drie jaar een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.
5.2 Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is de raad gebleken dat klager op 9 december 2013 wist dat (zoals klager stelt) de door verweerder ingediende vordering onjuist was. Uit het bij randnummer 2.5 opgenomen e-mailbericht van een medewerker van [rechtsbijstandsverzekeraar] blijkt bovendien dat klager op of omstreeks 12 februari 2014 op de hoogte was van het feit dat het door [rechtsbijstandsverzekeraar] vastgestelde kostenmaximum was bereikt en dat verdere kosten voor rekening van klager zouden komen. De raad leidt hieruit af dat klager op dat moment ook op de hoogte moet zijn geweest van de door verweerder aan klagers zaak bestede tijd – althans in globale lijnen.
5.3 De klacht is bij de deken ingediend bij brief van 17 juli 2017, door de deken ontvangen op 18 juli 2017. Derhalve is de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 46g lid 1 Advocatenwet overschreden. Dit leidt tot de conclusie dat de klacht niet-ontvankelijk is. Dat sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de termijnoverschrijding verschoonbaar zou zijn, is de raad niet gebleken.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. J.H.M. Nijhuis, M.F. Laning, P. Rijpstra en R.A.M. Oranje-Jorna, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2018.