Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-05-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2016:120

Zaaknummer

16-308/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klager verwijt verweerder dat hij tekort is geschoten in de behartiging van de belangen van klager omdat hij klager op onjuiste gronden negatief heeft geadviseerd omtrent de mogelijkheden van een herroepingsprocedure. De voorzitter is van oordeel dat het dossier geen aanknopingspunten bevat voor de juistheid van de stelling van klager dat verweerder is tekortgeschoten in de behartiging van de belangen van klager. Evenmin blijkt uit de overgelegde stukken dat het door verweerder gegeven advies onjuist is. Dat verweerder tuchtrechtelijk laakbaar jegens klager heeft gehandeld is op geen enkele wijze gebleken. De klacht is daartoe tegenover de gemotiveerde betwisting onvoldoende nader gemotiveerd althans geconcretiseerd. De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 25 mei 2016

in de zaak 16-308/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden (hierna: de deken) van 31 maart 2016 met kenmerk K297 2015 dk/ksl, door de raad ontvangen op 31 maart 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Bij e-mail van 20 mei 2015 heeft klager zich tot verweerder en diens kantoorgenote gewend. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder klager geadviseerd omtrent de mogelijkheden van een herroepingsprocedure tegen arresten van het Gerechtshof Leeuwarden van 16 april 2013 en 1 april 2014.

1.2 Bij brief van 18 juni 2015 heeft verweerder klager als volgt bericht:

“Inmiddels heb ik het dossier en uw notitie kunnen bestuderen met betrekking tot de mogelijkheden van een “herroeping” van de arresten van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 april 2013 en 1 april 2014. Wij bespraken al dat herroeping bijna nooit aan de orde is. Ook in dit geval zie ik helaas geen mogelijkheden. (…) Anders dan u stelt in uw notitie (…) leveren ernstige denkfouten of stellingen die over het hoofd zouden zijn gezien (…) geen grond op voor herroeping. Ik vrees dat u daarom meende dat een herroeping tot de mogelijkheden behoort. Ik heb uw notitie bestudeerd op de aanwezigheid van een grond voor herroeping. Van een herroepingsgrond blijkt naar mijn mening echter niet. (…)” 

1.3 Klager heeft bij e-mail van 21 juni 2015 op dit bericht van verweerder gereageerd en uiteengezet waarom herroeping van de arresten volgens hem wel mogelijk zou zijn.

1.4 Verweerder heeft klager bij brief van 23 juni 2015 uitgelegd dat en waarom hij in de reactie van klager geen aanknopingspunten zag om zijn advies bij te stellen.

1.5 Bij brief van 26 juni 2015 heeft verweerder klager het volgende bericht:

“Vrijdag 26 juni 2015 spraken wij uitgebreid telefonisch over uw zaak. Wij bespraken dat ik geen mogelijkheid zie voor het voeren van een herroepingsprocedure met kans van slagen en zo een procedure aldus niet voor u zal kunnen voeren. (…) Wat mij betreft wordt thans overgegaan tot sluiting van het dossier. Ik verzoek u mij te berichten of u daarmee kan instemmen. (…)”

1.6 Bij e-mail van 5 juli 2015 heeft klager verweerder als volgt bericht:

“(…) Als u bij uw standpunt blijft, dat u geen mogelijkheden ziet voor het voeren van een herroepingsprocedure met kans van slagen en zo een procedure aldus niet voor mij zal kunnen voeren, ben ik genoodzaakt contact op te nemen met de orde van advocaten voor toewijzing van een advocaat gezien het spoedeisend belang. (…)”

1.7 Bij brief van 6 juli 2015 heeft verweerder klager bericht dat ook de e-mail van 5 juli 2015 verweerder geen aanleiding gaf zijn standpunt te herzien.

1.8 Op 6 juli 2015 heeft klager de deken van de Orde van Advocaten in Noord-Holland verzocht een advocaat aan te wijzen op grond van artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Klager werd op 16 juli 2015 verwezen naar een andere advocaat. Ook deze advocaat gaf na bestudering van de stukken aan dat hij geen of te weinig kans van slagen zag.

1.9 Klager heeft verweerder bij e-mail van 15 oktober 2015 onder meer bericht dat hij een klacht over verweerder wenste voor te leggen aan de klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerder.

1.10 Bij e-mail van 19 november 2015, aangevuld bij brief van 24 november 2015, heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij tekort is geschoten in de behartiging van de belangen van klager. Verweerder heeft in de ogen van klager op onjuiste gronden negatief geadviseerd omtrent de mogelijkheden van een  herroepingsprocedure. Volgens klager was een herroepingsprocedure wel degelijk mogelijk.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd, op welk verweer hierna waar nodig zal worden ingegaan.

4 BEOORDELING

4.1 Voorop dient te staan dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.2 De voorzitter is van oordeel dat het dossier geen aanknopingspunten bevat voor de juistheid van de stelling van klager dat verweerder is tekortgeschoten in de behartiging van de belangen van klager. Evenmin blijkt uit de overgelegde stukken dat het door verweerder gegeven advies onjuist is. Dat verweerder tuchtrechtelijk laakbaar jegens klager heeft gehandeld is op geen enkele wijze gebleken. De klacht is daartoe tegenover de gemotiveerde betwisting onvoldoende nader gemotiveerd althans geconcretiseerd.

4.3 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 onder c Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 onder c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels,  plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 25 mei 2016.

Griffier  Voorzitter