Rechtspraak
Uitspraakdatum
09-05-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2016:108
Zaaknummer
16-079/DH/DH
Inhoudsindicatie
Dekenklacht in verband met niet naleven van de voorschriften voor de derdengeldenrekening en het onjuist invullen van CCV-opgaven. De klacht betreft de CCV-aangiften 2013 t/m 2014. In die jaren waren de voorschriften van de Vafi van toepassing. Verweerster is aangesproken op haar verplichtingen als bestuurslid van een Stichting Derdengelden. Het betrokken advocatenkantoor heeft de derdengeldenrekening in de jaren voor 2015 niet gebruikt overeenkomstig de voorschriften van de Vafi. De raad stelt vast dat verweerster in de CCV-opgaven 2013 en 2014 vragen over de derdengeldenrekening in strijd met de waarheid heeft beantwoord. Klacht gegrond, maatregel enkele waarschuwing, veroordeling in de proceskosten ad € 1.000,--.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 9 mei 2016
in de zaak 16-079/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
Deken van de Orde van Advocaten Den Haag
klager
tegen:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 25 januari 2016, bij de raad ontvangen op 29 januari 2016, heeft klager ambtshalve een klacht ingediend tegen verweerster.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 14 maart 2016 in aanwezigheid van [deken], klager, alsmede verweerster. Klager werd vergezeld van [stafjurist], stafjurist. Verweerster werd bijgestaan door [mr.], advocaat te Den Haag. [Mr.] heeft een pleitnotitie overgelegd. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 Na de zitting heeft de raad aan klager verzocht om toezending van de CCV-aangiften waarop de klacht betrekking heeft.
1.4 Klager heeft de gevraagde stukken toegezonden bij brief van 22 maart 2016. Verweerster heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om daarop te reageren.
1.5 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Verweerster is bestuurslid van de Stichting Beheer Derdengelden […, hierna: mr. A, RvD]. Mr. A houdt, evenals verweerster, kantoor in [plaatsnaam].
2.2 Op 19 mei 2015 hebben klager en een stafjurist in het kader van de toezichthoudende taak van klager als bedoeld in artikel 35, lid 4 Advocatenwet, een bezoek gebracht aan het kantoor van mr. A.
2.3 Naar aanleiding van het kantoorbezoek heeft klager bij brief van 21 mei 2015 de bevindingen van het kantoorbezoek aan mr. A bevestigd en heeft klager mr. A verzocht om een aantal in die brief genoemde stukken toe te zenden, waaronder kopieën van de bankafschriften van de derdengeldenrekening, hiervoor genoemd.
2.4 Bij e-mail van 22 juli 2015 heeft mr. A de gevraagde bankafschriften aan klager toegezonden.
2.5 Klager heeft daarna nadere vragen aan mr. A voorgelegd.
2.6 Op verzoek van klager heeft de unit Financieel Toezicht Advocatuur (hierna: FTA) van de Nederlandse Orde van Advocaten een onderzoek ingesteld ten kantore van verweerster. Het onderzoek vond plaats op 9 september 2015.
2.7 Bij brief van 6 oktober 2015 heeft de unit FTA aan klager rapport uitgebracht (hierna: “het rapport FTA”).
2.8 Klager heeft op 26 oktober 2015 ambtshalve bij deze raad een klacht ingediend tegen mr. A. Deze is bij de raad bekend onder nummer 15-496/DH/DH.
2.9 Naar aanleiding van constateringen in het rapport FTA heeft klager verweerster bij brief van 18 november 2015 om een nadere toelichting gevraagd, welke toelichting verweerster bij e-mail van 25 november 2015 heeft gegeven.
2.10 Op 12 januari 2016 heeft op verzoek van verweerster een gesprek met klager plaatsgevonden.
2.11 In de individuele opgaven CCV 2013 en 2014 heeft verweerster de vraag “Ziet u toe op de betalingsstromen van de Stichting Derdengelden, in de zin dat u de juistheid en rechtmatigheid van iedere betaling toetst aan de met betrekking tot een storting op de derdenrekening gemaakte afspraken?” met ja beantwoord.
2.12 In de kantooropgaven CCV 2013 en 2014 heeft verweerster de vraag “Zijn er gedurende 2013 alleen gelden die zijn aan te merken als derdengelden in de zin van de Verordening op de bank- of girorekening van de Stichting Derdengelden gestort?” met ja beantwoord.
2.13 In de kantooropgaven CCV 2013 dn 2014 heeft verweerster de vraag “Wordt de Stichting in en buiten rechte vertegenwoordigd door een bestuur, dat ten minste bestaat uit twee gezamenlijk handelende bestuursleden, van wie ten minste één advocaat is?” met ja beantwoord.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij in strijd met het bepaalde in artikel 6.23 Voda heeft gehandeld, in strijd met de waarheid in de aangiften CCV 2013 en 2014 heeft verklaard dat de Stichting Derdengelden in en buiten rechte wordt vertegenwoordigd door twee gezamenlijk handelende bestuursleden, alsmede dat er gedurende 2013 alleen gelden op de bankrekening van de Stichting Derdengelden zijn gestort die zijn aan te merken als derdengelden in de zin van de Verordening. Voorts heeft verweerster in de aangiften CCV 2013 en 2014 in strijd met de waarheid heeft verklaard dat zij als bestuurslid toeziet op de betalingsstromen binnen de Stichting Derdengelden in de zin dat zij weet dat betalingen van de derdengeldenrekening voldoen aan de vereisten die daaraan worden gesteld.
3.2 In de toelichting op de klacht heeft klager zakelijk samengevat het volgende gesteld.
De unit FTA heeft geconstateerd dat bij betalingen vanaf de derdengeldenrekening de dubbele handtekening van de bestuurders ontbreekt, hetgeen in strijd is met artikel 6.22 lid 8 Voda. Mr. A beschikt niet over een dubbele elektronische autorisatie of papieren opdracht met dubbele handtekening per betaling in de administratie. De unit FTA heeft geconstateerd dat, indien er vanaf de derdengeldenrekening betalingen werden verricht voor openstaande facturen, de schriftelijke vastlegging van de ondubbelzinnige instemming van de cliënt ontbrak. De unit FTA heeft geconstateerd dat er mutaties zijn verricht op de derdengeldenrekening die niet kwalificeren als derdengelden. Verklaringen van verweerster in de aangiften CCV 2013 en 2014 stemmen niet overeen met hetgeen de unit FTA heeft geconstateerd.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De in de klacht genoemde artikelen van de Voda zijn in casu niet van belang, nu de Voda eerst op 1 januari 2015 in werking is getreden en de klacht betrekking heeft op de aangiften CCV 2010 tot en met 2014.
5.2 De Verordening op de administratie en de financiële integriteit (hierna: Vafi) is in werking getreden op 1 juli 2009. De Vafi is en was van kracht geweest tot 1 januari 2015, toen de Verordening op de advocatuur (Voda) in werking trad.
Op grond van artikel 6 jo. artikel 1 Vafi was de advocaat verplicht een Stichting Derdengelden ter beschikking te hebben waarvan de statuten luidden conform bijlage A bij de Vafi (hierna: de modelstatuten).
Op grond van artikel 6 van de modelstatuten dient de stichting in en buiten rechte vertegenwoordigd te worden door het bestuur, dat ten minste dient te bestaan uit twee gezamenlijk handelende bestuursleden, van wie ten minste één advocaat is.
5.3 De door klager aangehaalde artikelen komen inhoudelijk overeen met de reeds onder de Vafi geldende voorschriften. Artikel 6.19 lid 5 komt overeen met artikel 6, lid 6 Vafi. Artikel 6.22 lid 3 Voda komt overeen met artikel 6, lid 1 (tweede volzin) Vafi. Artikel 6.22 lid 8 Voda komt overeen met de hiervoor aangehaalde bepaling uit de modelstatuten (bedoeld in artikel 1 sub i Vafi).
Artikel 6.23 Voda, waarin is bepaald dat de advocaat die bestuurder is van een Stichting Derdengelden gehouden is de bepalingen van Afdeling 6.5 van de Voda na te leven, komt niet in de Vafi voor.
5.4 Verweerster heeft de feiten niet betwist.
Verweerster heeft erkend dat in de praktijk mr. A als enige beschikte over het bankpasje van de derdengeldenrekening en dat mr. A alle betalingen vanaf die rekening via internetbankieren verrichtte. Verweerster heeft er niet bij stilgestaan dat daarmee niet werd voldaan aan het vereiste van de dubbele handtekening voor betalingen vanaf de derdengeldenrekening. Verweerster heeft de consequenties van haar bestuurslidmaatschap niet goed voor ogen gehouden. Zij heeft te goeder trouw gehandeld.
5.5 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat verweerster in de kantooropgaven CCV 2013 en 2014 ten onrechte heeft verklaard dat gedurende die jaren alleen gelden op de derdengeldenrekening zijn gestort die zijn aan te merken als derdengelden in de zin van de Vafi en ten onrechte heeft verklaard dat de Stichting Derdengelden in en buiten rechte wordt vertegenwoordigd door twee gezamenlijk handelende bestuursleden. Voorts heeft verweerster in de individuele opgaven CCV 2013 en 2014 de vraag of zij toeziet op de betalingsstromen van de Stichting Derdengelden ten onrechte met ja beantwoord, hoewel deze vraag in het opgaveformulier niet berustte op een voorschrift van de Vafi.
5.6 De klacht is in alle onderdelen gegrond.
6. MAATREGEL
6.1 Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de raad de
hierna te melden maatregel passend en geboden.
7. KOSTENVEROORDELING
7.1 De raad ziet aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer “16-079/DH/DH”.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen gegrond;
- legt als maatregel op een enkele waarschuwing;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.
Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. drs. M.F. Laning, J.H.M. Nijhuis, L.Ph.J. baron van Utenhove en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 mei 2016.
Griffier Voorzitter