Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-05-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2016:107

Zaaknummer

16-080/DH/DH

Inhoudsindicatie

Dekenklacht in verband met niet naleven van de voorschriften voor de derdengeldenrekening en het onjuist invullen van CCV-opgaven. De klacht betreft de CCV-aangiften 2012 t/m 2014. In die jaren waren de voorschriften van de Vafi van toepassing. Verweerster is bestuurslid geweest van een Stichting Derdengelden. Het betrokken advocatenkantoor heeft de derdengeldenrekening in de jaren voor 2015 niet gebruikt overeenkomstig de voorschriften van de Vafi. De raad stelt vast dat verweerster in de  CCV-opgaven 2012, 2013 en 2014 vragen over de derdengeldenrekening in strijd met de waarheid heeft beantwoord. Klacht in alle onderdelen gegrond, maatregel enkele waarschuwing, veroordeling in de proceskosten ad € 1.000,--.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 9 mei 2016

in de zaak 16-080/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

Deken van de Orde van Advocaten Den Haag

klager

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 25 januari 2016, bij de raad ontvangen op 29 januari 2016, heeft klager ambtshalve een klacht ingediend tegen verweerster.

1.2 Bij brief van 19 februari 2016, bij de raad ontvangen op 26 februari 2016, heeft verweerster haar standpunt toegelicht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 14 maart 2016 in aanwezigheid van [deken], klager, alsmede verweerster. Klager werd vergezeld van [stafjurist], stafjurist. Verweerster heeft een pleitnota overgelegd. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 Na de zitting heeft de raad aan klager verzocht om toezending van de CCV-aangiften waarop de klacht betrekking heeft.

1.5 Klager heeft de gevraagde stukken toegezonden bij brief van 22 maart 2016. Verweerster heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om daarop te reageren.

1.6 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Verweerster is van 10 augustus 2011 tot 7 december 2015 bestuurslid geweest van de Stichting Beheer Derdengelden […, hierna: mr. A, RvD]. Mr. A houdt kantoor in [plaatsnaam].

2.2 Op 19 mei 2015 hebben klager en een stafjurist in het kader van de toezichthoudende taak van klager als bedoeld in artikel 35, lid 4 Advocatenwet, een bezoek gebracht aan het kantoor van mr. A.

2.3 Naar aanleiding van het kantoorbezoek heeft klager bij brief van 21 mei 2015 de bevindingen van het kantoorbezoek aan mr. A bevestigd en heeft klager mr. A verzocht om een aantal in die brief genoemde stukken toe te zenden, waaronder kopieën van de bankafschriften van de derdengeldenrekening, hiervoor genoemd.

2.4 Bij e-mail van 22 juli 2015 heeft mr. A de gevraagde bankafschriften aan klager toegezonden.

2.5 Klager heeft daarna nadere vragen aan mr. A voorgelegd.

2.6 Op verzoek van klager heeft de unit Financieel Toezicht Advocatuur (hierna: FTA) van de Nederlandse Orde van Advocaten een onderzoek ingesteld ten kantore van verweerster. Het onderzoek vond plaats op 9 september 2015.

2.7 Bij brief van 6 oktober 2015 heeft de unit FTA aan klager rapport uitgebracht (hierna: “het rapport FTA”).

2.8 Klager heeft op 26 oktober 2015 ambtshalve bij deze raad een klacht ingediend tegen mr. A. Deze is bij de raad bekend onder nummer 15-496/DH/DH.

2.9 Op 7 december 2015 heeft op verzoek van verweerster een gesprek met klager plaatsgevonden. Van de bespreking is een gespreksverslag opgemaakt en aan verweerster toegezonden.

2.10 Bij brief van 15 december 2015 heeft verweerster gereageerd op het toegezonden gespreksverslag.

2.11 Bij brief van 19 februari 2016 heeft verweerster aan de raad een nadere toelichting van haar verweer gestuurd.

2.12 In de individuele opgave CCV 2012 heeft verweerster de vraag “Bent u bestuurslid van een Stichting Derdengelden voor advocaten?” met nee beantwoord.

2.13 In de individuele opgave CCV 2014 heeft verweerster de vraag “Ziet u als bestuurslid toe op de betalingsstromen binnen de Stichting Derdengelden, in de zin dat u weet dat betalingen van de derdenrekening voldoen aan de vereisten die daaraan worden gesteld?´ met ja beantwoord.

2.14 In de kantooropgaven CCV 2013 en 2014 heeft verweerster de vraag “Wordt de Stichting in en buiten rechten vertegenwoordigd door een bestuur, dat ten minste bestaat uit twee gezamenlijk handelende bestuursleden, van wie ten minste één advocaat is?” met ja beantwoord. 

2.15 In de kantooropgaven CCV 2013 en 2014 heeft verweerster de vraag “Zijn er gedurende 2013 alleen gelden die zijn aan te merken als derdengelden in de zin van de Verordening op de bank- of girorekening van de Stichting Derdengelden gestort?” met ja beantwoord.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij in strijd met het bepaalde in artikel 6.23 Voda heeft gehandeld, in strijd met de waarheid in de aangiften CCV 2013 en 2014 heeft verklaard dat de Stichting Derdengelden in en buiten rechte wordt vertegenwoordigd door twee gezamenlijk handelende bestuursleden en heeft verklaard dat er gedurende 2013 en 2014 alleen gelden op de bankrekening van de Stichting Derdengelden zijn gestort die zijn aan te merken als derdengelden, alsmede in strijd met de waarheid in de aangifte CCV 2012 heeft verklaard geen bestuurslid te zijn van een Stichting Derdengelden voor advocaten. Ook heeft verweerster in strijd met de waarheid in de aangifte CCV 2014 verklaard dat zij toeziet op de betalingsstromen binnen de Stichting Derdengelden in de zin dat zij weet dat betalingen van de derdengeldenrekening voldoen aan de vereisten die daaraan worden gesteld, terwijl zij wist wat er van haar werd verwacht en zij daaraan niet had voldaan.

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5 BEOORDELING

5.1 De in de klacht genoemde artikelen van de Voda zijn in casu niet van belang, nu de Voda eerst op 1 januari 2015 in werking is getreden en de klacht betrekking heeft op de aangiften CCV 2010 tot en met 2014.

5.2 De Verordening op de administratie en de financiële integriteit (hierna: Vafi) is in werking getreden op 1 juli 2009. De Vafi is van kracht geweest tot 1 januari 2015, toen de Verordening op de advocatuur (Voda) in werking trad. 

Op grond van artikel 6 jo. artikel 1 Vafi was de advocaat verplicht een Stichting Derdengelden ter beschikking te hebben waarvan de statuten luidden conform bijlage A bij de Vafi (hierna: de modelstatuten).  

Op grond van artikel 6 van de modelstatuten dient de stichting in en buiten rechte vertegenwoordigd te worden door het bestuur, dat ten minste dient te bestaan uit twee gezamenlijk handelende bestuursleden, van wie ten minste één advocaat is.

5.3 De door klager aangehaalde artikelen komen inhoudelijk overeen met de reeds onder de Vafi geldende voorschriften. Artikel 6.19 lid 5 komt overeen met artikel 6, lid 6 Vafi. Artikel 6.22 lid 3 Voda komt overeen met artikel 6, lid 1 (tweede volzin) Vafi. Artikel 6.22 lid 8 Voda komt overeen met de hiervoor aangehaalde bepaling uit de modelstatuten (bedoeld in artikel 1 sub i Vafi).

Artikel 6.23 Voda, waarin is bepaald dat de advocaat die bestuurder is van een Stichting Derdengelden gehouden is de bepalingen van Afdeling 6.5 van de Voda na te leven, komt niet in de Vafi voor.

5.4 Verweerster heeft – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Bij halfjaarlijkse bezoeken aan het kantoor van mr. A heeft zij de haar ter beschikking gestelde financiële administratie doorgenomen. Zij is geen bijzonderheden tegengekomen, laat staat malversaties of onjuiste mutaties en verweerster zag geen reden door te vragen, maar zij kan niet uitsluiten dat de administratie incompleet of niet in gave vorm is overgelegd. Verweerster heeft nimmer de instrumenten in bezit gehad om autorisaties voor betalingen te geven. Zij had die ook niet nodig voor haar praktijk. Verweerster maakte van de derdengeldenrekening geen gebruik. Verweerster erkent dat zij de CCV-aangiften niet goed heeft ingevuld. 

Verweerster stelt dat mr. A welbewust haar onberispelijke naam door het slijk heeft gehaald. Verweerster heeft mr. A vertrouwd en beoordeeld naar haar eigen normen en waarden. Verweerster heeft zich meteen na het gesprek met klager in december 2015 uitgeschreven als bestuurslid.

5.5 Gelet op het voorgaande en op de hiervoor vermelde feiten ten aanzien van de CCV-aangiften is de klacht gegrond voor zover deze betrekking heeft op het in strijd met de waarheid in de CCV 2013 en 2014 verklaren dat de Stichting Derdengelden in en buiten rechte door twee gezamenlijk handelende bestuursleden wordt vertegenwoordigd en het in strijd met de waarheid verklaren dat gedurende 2013 en 2014 alleen gelden op de derdengeldenrekening zijn gestort die zijn aan te merken als derdengelden.

Voorts is de klacht gegrond voor zover deze betreft het in strijd met de waarheid in de aangifte CCV 2012 verklaren dat verweerster geen bestuurslid was van een Stichting Derdengelden. 

Ten slotte is de klacht gegrond voor zover inhoudende dat verweerster in strijd met de waarheid in de aangifte CCV 2014 heeft verklaard dat zij toeziet op de betalingsstromen binnen de Stichting Derdengelden.

6 MAATREGEL

6.1 Gelet op de aard en de ernst van de begane overtredingen en de omstandigheden waaronder die zijn begaan is de raad van oordeel dat de hierna vermelde maatregel passend en geboden is.

7 KOSTENVEROORDELING

7.1. De raad ziet aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer “16-080/DH/DH”.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in alle onderdelen gegrond;

- legt als maatregel op een enkele waarschuwing;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs.drs. M.F. Laning, J.H.M. Nijhuis, L.Ph.J. baron van Utenhove en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 mei 2016.

 

 

Griffier Voorzitter