Rechtspraak
Uitspraakdatum
23-05-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2016:105
Zaaknummer
15-359/DH/DH
Inhoudsindicatie
Beslissing op verzet. De raad onderschrijft de beoordeling van de voorzitter en maakt die tot de zijne. Anders dan klagers naar voren hebben gebracht is er geen plaats voor een belangenafweging ter zake van de artikel 46g lid 1 Advocatenwet opgenomen termijn van drie jaar. Bij overschrijding van de drie jaar termijn dient niet-ontvankelijk verklaring te volgen. Voorts is naar het oordeel van de raad geen sprake van nieuwe feiten. Gelet op het feit dat klager sub 1 verweerder reeds in mei 2011 aansprakelijk heeft gesteld voor geleden schade en de klacht eerst op 7 mei 2015 bij de deken is ingediend, is de termijn van drie jaar ruim overschreden. Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline
in het ressort Den Haag van 23 mei 2016
in de zaak 15-359/DH/DH
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 5 oktober 2015 op de klacht van:
klager sub 1
en
klaagster sub 2
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 7 mei 2015 hebben klagers zich bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag beklaagd over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 24 augustus 2015 met kenmerk K119 2015 bm/ksl, door de raad ontvangen op 28 augustus 2015, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 5 oktober 2015 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 6 oktober 2015 is verzonden aan klagers.
1.4 Bij brief van 5 november 2015, door de raad ontvangen op 5 november 2015, heeft [advocaat], advocaat te Den Haag, namens klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 21 maart 2016 in aanwezigheid van klager sub 1 met de gemachtigde van klagers, alsmede verweerder met diens gemachtigde [advocaat], advocaat te Den Haag.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klagers van 5 november 2015.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.1 Verweerder heeft klagers in de periode van eind 2010 tot begin 2011 als raadsman bijgestaan.
2.2 Klager sub 1 heeft tezamen met de heer M. op 14 december 2009 een koopovereenkomst gesloten met de heer P. voor (in eerste instantie) 50% van de aandelen in een Braziliaanse vennootschap.
2.3 Op 7 oktober 2010 heeft verweerder namens klaagster sub 2 de Voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag verzocht om verlof tot het leggen van conservatoir derdenbeslag op de bankrekening van P.
2.4 Op 8 oktober 2010 heeft de Voorzieningenrechter daarvoor toestemming verleend. Later die maand is het conservatoir beslag gelegd.
2.5 P. spande kort daarna een kort geding aan, waarin hij van klagers en M. nakoming vorderde.
2.6 Verweerder heeft in het kort geding alleen namens klager sub 1 verweer gevoerd.
2.7 Bij kort geding vonnis van 29 december 2010 heeft de Voorzieningenrechter in de Rechtbank Den Haag de vordering van P. jegens klager sub 1 afgewezen en jegens klaagster sub 2 en M. toegewezen.
2.8 In januari 2011 heeft P. een bodemprocedure aanhangig gemaakt tegen klager sub 1 en M.
2.9 Begin maart 2011 heeft de advocaat van P. contact opgenomen met verweerder, omdat P. wilde schikken.
2.10 Er is uiteindelijk rond 10 maart 2011 een schikking getroffen.
2.11 Klager sub 1 en M. hebben verweerder aansprakelijk gesteld wegens tekortschieten in de belangenbehartiging, meer in het bijzonder het maken van beroepsfouten.
2.12 Klagers hebben ter zake een procedure jegens verweerder aanhangig gemaakt bij de Rechtbank Den Haag.
2.13 Bij vonnis van 27 augustus 2014 van de Rechtbank den Haag is de vordering van klagers afgewezen. Klagers hebben tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
2.14 Bij brief van 7 mei 2015 hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijten klagers verweerder dat hij:
a. in het geding van december 2010 wel heeft opgetreden voor klager sub 1 maar niet ook voor klaagster sub 2 en M.;
b. zich ter zake beroept op een opdracht die klager sub 1 hem zou hebben gegeven, welke opdracht verweerder zegt mondeling te hebben aanvaard;
c. na het kort geding, verzet heeft ingesteld in plaats van hoger beroep.
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat ten onrechte voorbijgegaan is aan het door klagers gestelde met betrekking tot de drie jaarstermijn. Dientengevolge zijn klagers ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in hun klacht. Klagers wijzen erop dat er sprake is van nieuwe feiten aangezien ondubbelzinnig gebleken is dat geen sprake is geweest van het door verweerder aan klager sub 1 bevestigen van diens beweerdelijke specifieke opdracht om alleen voor klager sub 1 op te treden. Bovendien is gebleken dat er in het geheel niet gewezen is op de risico's, die uit het zich niet stellen bij het kort geding voor de medegedaagden zouden kunnen voortvloeien.
4 BEOORDELING
4.1 De raad onderschrijft de beoordeling van de voorzitter en maakt die tot de zijne.
4.2 Anders dan klagers naar voren hebben gebracht is er geen plaats voor een belangenafweging ter zake van de artikel 46g lid 1 Advocatenwet opgenomen termijn van drie jaar. Bij overschrijding van de drie jaar termijn dient niet-ontvankelijk verklaring te volgen.
4.3 Voorts is naar het oordeel van de raad geen sprake van nieuwe feiten. Hetgeen klagers hebben aangedragen was immers al in 2011 bekend.
4.4 Gelet op het feit dat klager sub 1 verweerder reeds in mei 2011 aansprakelijk heeft gesteld voor geleden schade en de klacht eerst op 7 mei 2015 bij de deken is ingediend, is de termijn van drie jaar ruim overschreden.
4.5 Het verzet is derhalve ongegrond.
4.6 Voor – zoals door klagers verzocht - een overweging ten overvloede, waarbij inhoudelijk op de zaak wordt ingegaan, ziet de raad geen aanleiding.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, J.J. van der Gouw, R. de Haan, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 mei 2016.
griffier voorzitter