Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-06-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2016:129

Zaaknummer

16-388/A/NH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk van onvoldoende gewicht.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 14 juni 2016

in de zaak 16-388/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 25 april 2016 met kenmerk td/np/15-448, door de raad ontvangen op 28 april 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Verweerster heeft klager in de periode van juli 2004 tot november 2006 bijgestaan in een geschil tussen klager en zijn voormalige echtgenote over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.

1.2 Klager heeft vervolgens bij brief van 5 juli 2008 een klacht over verweerster ingediend bij de deken Amsterdam. De klacht betrof “de gehele gang van zaken” en de wijze van declareren.

1.3 Klager heeft bij brief van 9 augustus 2014 opnieuw een klacht over verweerster ingediend. Die klacht hield onder meer in dat verweerster (i) heeft nagelaten via de notaris te bewijzen dat de voormalige echtgenote NLG 20.000 van klager had ontvangen, (ii) niet heeft onderkend dat bij afrekening van vermogensafnames geen sprake kan zijn van verjaring en (iii) een te hoog honorarium in rekening heeft gebracht.

1.4 De deken Amsterdam heeft de klacht van 9 augustus 2014 doorgeleid aan de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam. De voorzitter van de raad heeft de klacht – bekend onder zaaknummer 14-336NH – bij beslissing van 7 januari 2015 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De voorzitter van de raad heeft daartoe onder meer overwogen:

“De termijn waarbinnen geklaagd kan worden, vangt in beginsel aan op het moment dat klager het noodzakelijk inzicht heeft gekregen in de betekenis en de gevolgen voor hem van het handelen van de advocaat. Klager stelt in dit verband dat hij in 2013 en 2014 juridische kennis heeft opgedaan waardoor hij zich heeft gerealiseerd dat verweerster in de periode 2004 – 2006 jegens hem is tekortgeschoten. De vraag of dit beweerdelijk late moment van inzicht ten nadele zou moeten komen van verweerster kan onbeantwoord blijven nu klager zich blijkens zijn klachtbrief in 2008 al realiseerde dat hij klachten had over “over de gehele gang van zaken” bij en de declaratie(s) van verweerster. Eventuele aanvullende inzichten verworven in 2013 of 2014 kunnen er niet toe leiden dat klager opnieuw de kwaliteit van de dienstverlening en de declaratie(s) van verweerster in een tuchtrechtelijke procedure aan de orde stelt.”

1.5 Het door klager ingediende verzet is bij beslissing van 7 april 2015 ongegrond verklaard.

1.6 Klager heeft bij e-mail van 9 november 2015 het procesdossier van zijn zaak bij verweerster opgevraagd. Verweerster heeft bij e-mail van 12 november 2015 laten weten dat zij het procesdossier mogelijk zelf nodig zou hebben in verband met de door klager ingediende klachten.

1.7 Bij brief van 7 november 2015 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster. Klager heeft zijn klacht bij brieven van 4 en 10 december 2015 aangevuld.

1.8 Verweerster heeft bij brief van 21 december 2015 in antwoord op de klacht onder meer laten weten dat zij bereid is een kopie van het klachtdossier aan klager ter beschikking te stellen als zij voldoende tijd krijgt om het dossier te kopiëren.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster:

a) bij de boedelverdeling heeft nagelaten te vorderen dat de ingebrachte eigendommen zouden worden toebedeeld aan klager;

b) kosten bij klager in rekening heeft gebracht die niet redelijk zijn;

c) het dossier van klager niet terugstuurt;

d) geen reprise vordering namens klager heeft ingesteld;

e) zich niet heeft beroepen op verjaring ten aanzien van een door de voormalig echtgenote van klager ingestelde vordering.

3 VERWEER

3.1 Verweerster meent dat de klacht ongegrond is en voert daartoe – kort samengevat – het volgende aan.

3.2 De klacht, die handelt over zaken die zich lang geleden hebben afgespeeld, is te laat ingediend.

3.3 Verweerster heeft destijds alles aangedragen wat klager haar aanleverde en heeft aldus correct gehandeld. Verweerster heeft haar werkzaamheden met klager afgestemd en klager steeds concepten van de processtukken toegestuurd waar klager dan commentaar op leverde.

3.4 Klager heeft verweerster nooit verzocht om een reprisevordering in te dienen. Verweerster verwacht overigens dat als zij namens klager een dergelijke vordering zou hebben ingesteld dat de advocaat van de voormalig echtgenote van klager eenzelfde vordering zou hebben ingesteld. De vorderingen zouden elkaar in hoogte niet veel ontlopen, aldus – steeds – verweerster.

3.5 Verweerster wil een versie van het dossier behouden om zich te kunnen verweren tegen door klager ingediende klachten. Verweerster heeft al een kopie van het dossier aan klager verstrekt en is overigens bereid om een tweede kopie te verstrekken als zij voldoende tijd krijgt om het dossier te kopiëren.

4 BEOORDELING

Klachtonderdelen a), b) en e)

4.1 De klachtonderdelen a), b) en e) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.2 Ook in tuchtrechtelijke procedures geldt het zogenaamde ne bis in idem-beginsel. Dat betekent dat dezelfde klacht niet twee maal ter beslissing kan worden voorgelegd. De huidige verwijten zijn inhoudelijk gelijk aan de eerdere klachten van klager over – kort gezegd – de bijstandverlening ten aanzien van de boedelscheiding. Die klachten zijn door de voorzitter in haar beslissing van 7 januari 2015 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Het tegen die beslissing ingestelde verzet is bij beslissing van 7 april 2015 ongegrond verklaard. Er zijn geen feiten gesteld of gebleken die nopen tot afwijking van het ne bis in idem-beginsel in dit geval. Klager is derhalve kennelijk niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen a), b) en e).

4.3 De voorzitter wijst ten overvloede op de omstandigheid dat een klacht ingevolge artikel 46g, lid 1 onder a, Advocatenwet door de voorzitter van de raad van discipline niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.

4.4 Daargelaten of klager al eerder van de hier verweten gedragingen wist, moet worden aangenomen dat hij daar in ieder geval bekend mee was op 5 juli 2008; het moment waarop klager voor het eerst een klacht over verweerster heeft ingediend over ‘de gehele gang van zaken’.

4.5 Gezien het voorgaande is de termijn uit artikel 46g, lid 1 onder a, Advocatenwet voor voornoemde klachtonderdelen ten laatste gaan lopen op 5 juli 2008. Door pas eind 2015 een klacht bij de deken in te dienen, heeft klager de in artikel 46g, lid 1 onder a, Advocatenwet genoemde termijn overschreden. Klager is ook op die grond kennelijk niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen a), b) en e).

Klachtonderdeel c)

4.6 De voorzitter stelt vast dat verweerster zich bereid heeft verklaard het dossier in kopie aan klager ter beschikking te stellen, als zij genoeg tijd krijgt om het te kopiëren. De voorzitter gaat ervan uit dat verweerster die toezegging zal nakomen. Naar het oordeel van de voorzitter is een klacht over het niet afgeven van het procesdossier tegen die achtergrond van onvoldoende gewicht om te kunnen spreken van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster.

Klachtonderdeel d)

4.7 Dat klager verweerster heeft verzocht om namens hem een zogenaamde reprisevordering in te dienen, is de voorzitter niet gebleken. Klager heeft ook overigens niet aannemelijk gemaakt dat verweerster klachtwaardig heeft gehandeld door niet een dergelijke vordering in te dienen.

4.8 De voorzitter is overigens van oordeel dat ook voor klachtonderdeel d) geldt dat de in artikel 46g, lid 1 onder a, Advocatenwet genoemde termijn is overschreden. Immers de keuze om al dan niet een vordering in te stellen moet worden geacht te vallen onder de ‘gehele gang van zaken’. Klachtonderdeel d) is gezien het voorgaande kennelijk ongegrond althans klager is kennelijk niet-ontvankelijk in het klachtonderdeel.

4.9 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van de artikelen 46g, lid 1 onder a en 46j, lid 1 sub b en sub d Advocatenwet, dan ook kennelijk niet-ontvankelijk en kennelijk van onvoldoende gewicht verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

- klager met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen a), b) en e);

- klachtonderdeel c), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk van onvoldoende gewicht;

- klachtonderdeel d) kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S.M. Balkema als griffier op 14 juni 2016.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 14 juni 2016 verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland.

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager, verweerster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamer BRO 3.31, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam. Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl