Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-06-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2016:137

Zaaknummer

16-510/A/NH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht eigen advocaat. Niet is gebleken dat verweerder heeft toegezegd dat hij een kort geding aanhangig zou maken en verweerder is daartoe ook niet gehouden. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  21 juni 2016

in de zaak 16-510/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 1 juni 2016 met kenmerk td/md/15-483, door de raad ontvangen op 2 juni 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager heeft zich tot verweerder gewend met het verzoek namens hem een kort geding op te starten. Verweerder heeft de opdracht bevestigd bij brief van 20 augustus 2015. Verweerder bericht in zijn opdrachtbevestiging onder meer:

“Hoewel ik in dit dossier geen schriftelijke bewijzen heb aangetroffen van de door u gestelde schade en corruptie ben ik bereid om u in deze aangelegenheid bij te staan, zodat ik gaarne zo spoedig mogelijk kennis neem van het overige dossier, met name het door ons besproken arrest van het Gerechtshof te Amsterdam.

Ik heb inmiddels pogingen ondernomen om via de griffie van het Hof een kopie van dit arrest te verkrijgen. Het zal u duidelijk zijn dat een eventuele procedure aanzienlijke investeringen zal vergen (…)..”

1.2 Verweerder heeft bij brieven van 21 september 2015 en 10 november 2015 voornoemd arrest van het Hof Amsterdam (hierna: het arrest) opnieuw bij klager opgevraagd. Klager heeft het arrest niet aan verweerder ter hand gesteld.

1.3 Een brief van 17 november 2015 van verweerder aan klager luidt voor zover van belang als volgt:

“Vanaf onze eerste bespreking heeft u mij misleid door mee te delen dat u in het bezit was van een arrest van het Hof te Amsterdam waarin uw vordering ten dele was toegewezen met dien verstande dat de zaak was terugverwezen naar de rechtbank voor de schadeberekening. Ondanks een uitgebreide zoektocht mijnerzijds is een dergelijk arrest door mij niet aangetroffen. Ook [mr. S] die u er van beschuldigt dit arrest te hebben “verdonkermaand” heb ik gesproken waarbij hij mij uitdrukkelijk heeft bevestigd dat een dergelijk toewijzend arrest niet bestaat. Zonder een dergelijke uitspraak zie ik geen grondslag om een kortgeding dagvaarding uit te brengen aangezien in kracht van gewijsde is beslist dat uw schadevordering is afgewezen waartegen u geen cassatie heeft ingesteld. (…)

Tenzij u mij alsnog het voornoemde arrest kunt aanleveren ben ik niet bereid om een kansloze dagvaarding uit te laten brengen.(…)”

1.4 Bij brieven van 19 november 2015, 15 december 2015 en 12 januari 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder de afspraak dat hij namens klager een kort geding zou opstarten, niet nakomt.

2.2 Klager stelt ter toelichting op zijn klacht dat verweerder in het eerste gesprek heeft toegezegd dat hij een procedure zou opstarten. Verweerder heeft daarbij volgens klager geen enkel voorbehoud gemaakt.

3 VERWEER

3.1 Verweerder meent dat de klacht ongegrond is en voert gemotiveerd verweer. Op het verweerder zal hierna waar nodig worden ingegaan.

4 BEOORDELING

4.1 De verhouding tussen de advocaat, als opdrachtnemer, en de cliënt, als opdrachtgever, brengt mee dat de advocaat in beginsel gehouden is de instructies van zijn cliënt op te volgen. Indien de advocaat uitvoering van een instructie van zijn cliënt onverenigbaar acht met de op hem rustende verantwoordelijkheid voor zijn eigen optreden, en dit verschil van mening niet in onderling overleg kan worden opgelost, dan kan de advocaat niet zijn eigen wil doorzetten, maar dient hij zich uit de zaak terug te trekken. De voorzitter zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.2 Klager stelt dat verweerder heeft toegezegd dat hij namens hem een kort geding aanhangig zou maken. Verweerder betwist dit. De voorzitter overweegt dat het standpunt van klager geen steun vindt in het klachtdossier en ook niet in de opdrachtbevestiging van 20 augustus 2015 nu daarin wordt gesproken over een ‘eventuele’ procedure. Het is hier zodoende het woord van klager tegenover het woord van verweerder. De voorzitter kan daarom niet vaststellen dat verweerder zonder enig voorbehoud heeft toegezegd namens klager een kort geding aanhangig te zullen maken. De klacht is derhalve kennelijk ongegrond.

4.3 De voorzitter overweegt ten overvloede dat ingevolge de hiervoor in 4.1 aangehaalde maatstaf het verweerder vrij stond om geen kort geding aanhangig te maken. Verweerder heeft reeds in de opdrachtbevestiging opgemerkt dat het arrest essentieel voor hem was. Verweerder heeft herhaaldelijk om het arrest gevraagd maar klager heeft het arrest niet aan verweerder verstrekt en het arrest is ook niet anderszins onder de aandacht van verweerder gekomen. In zijn brief van 17 november 2015 heeft verweerder duidelijk uiteengezet dat en waarom hij zonder het arrest geen grondslag zag om een kort geding aanhangig te maken. De voorzitter ziet in die handelwijze geen tuchtrechtelijk verwijt.

4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S.M. Balkema als griffier op 21 juni 2016.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 21 juni verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland.

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamer BRO 3.31, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam. Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl