Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-02-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2016:61

Zaaknummer

15-472

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij ongegrond. De tussen partijen per e-mail van 23 juni 2014 vastgelegde afspraken behelsden geen integrale overeenstemming omdat klagers advocaat aanvullende voorwaarden stelde. Daar was verweersters cliënte dus niet aan gebonden. Niet gebleken dat verweerster brieven van klagers advocaat niet beantwoordde.

Uitspraak

Beslissing van 8 februari 2016

in de zaak 15-472

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 15 oktober 2015 met kenmerk x, door de raad ontvangen op 16 oktober 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [Y] de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 14 december 2015 in aanwezigheid van zowel klager als verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    De aanbiedingsbrief van de deken met bijlagen

-    De brief van verweerster aan de raad d.d. 24 november 2015 met producties

-    De brief van klager aan de raad d.d. 27 november 2015 met producties

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klager is sinds eind 2011 in een echtscheidingsprocedure verwikkeld. Zijn ex-echtgenote wordt sedert de eerste helft 2013 bijgestaan door verweerster.

2.3    Het is een moeilijke echtscheiding. Er zijn inmiddels al zeven procedures gevoerd. Er hebben twee viergesprekken plaatsgevonden tussen partijen met hun advocaten, eind 2013 en eind 2014.

2.4    Ter gelegenheid van een comparitie van partijen op 30 januari 2014 hebben partijen afspraken gemaakt omtrent de verdeling van hun onroerend goed – naast de echtgelijke woning hadden partijen ook twee beleggingspanden in eigendom – te weten toescheiding aan klager onder verrekening van een schuld aan klagers ouders, van een erfenis en met toescheiding van een vordering op familie [P] aan mevrouw – en betaling door klager aan mevrouw van € 118.750,00. Voor de situatie dat de bank niet bereid zou zijn klagers ex-echtgenote uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld te ontslaan, kreeg mevrouw de keus om daarmee akkoord te gaan ofwel te verlangen dat de panden verkocht zouden worden. Deze afspraken zijn vastgelegd in een door de rechter geredigeerde overeenkomst.

2.5    Deze overeenkomst behelsde afspraken op hoofdlijnen. Er diende nog veel uitgewerkt worden. In de maanden daarna zijn partijen voornamelijk zelf rechtstreeks met elkaar in overleg geweest omtrent die uitwerking van deze overeenkomst. Toen dat niet lukte, zijn in mei/juni 2014 de advocaten weer actiever betrokken geraakt.

2.6    Een van de mogelijkheden die klager heeft onderzocht, is toescheiding van het onroerend goed aan hemzelf. Toen dat niet mogelijk bleek, zijn door hem diverse andere opties onderzocht om tot verdeling te komen, waaronder de verkoop van het pand [te H] aan de ouders van klager en verkoop van de andere panden.

2.7    Op 23 juni 2014 heeft verweerster aan klagers advocaat in antwoord op diens mail van 18 juni 2014 uiteengezet hoe zij en haar cliënte zich het vervolg voorstelden. Verwijzend naar het scenario zoals op hoofdlijnen uitgewerkt in artikel 8 van de overeenkomst van 30 januari 2014, schrijft verweerster:

“Uw cliënt geeft aan dat zijn ouders [het pand te H] overnemen. Dat betekent dus een verkoopscenario. Het scenario zoals vastgelegd in de overeenkomst onder 8, te weten: Indien de bank de vrouw niet uit haar hoofdelijkheid wil ontslaan kan de vrouw daar akkoord mee gaan of verlangen dat de panden dan verkocht moeten worden, zal de lening aan de Familie [P] gelijkelijk worden verdeeld, de lening van de ouders van de man, voor zover die bestaat aan de man worden toe gescheiden. Uit de overwaarde van de panden zal de man hiervoor een bedrag van € 63.500,- eerst verkrijgen. De overwaarde zal daarna gelijkelijk worden gedeeld tussen partijen. Dat geeft de volgende rekensom: de verkoopopbrengst van de panden minus de makelaarskosten, verminderd met de resterende hypotheekschuld € 267.800,- verminderd met een bedrag van € 63.500,- gedeeld door twee bedraagt de overwaarde per persoon.

Verkoop [pand te H] € 290.000,-

Aflossing hypotheek € 267.800,- (volgens opgaaf man € 269.290,92)

Dus € 290.000,- minus € 269.292,- = € 20.709,- voor de man.

De hypotheken worden afgelost.

Bij verkoop van de [L-] of [H-]weg ontvangt de man eerst € 42.791,- (63.500 – 20.709- rvd ) en daarna wordt na aftrek van de verkoopkosten de opbrengst 50-50% gedeeld. De lening aan de familie [P] wordt gelijkelijk verdeeld. Dit is volgens mij het voorstel van uw cliënt. De hypotheken worden dus van de opbrengst van het eerste pand volledig ingelost. Cliënte ontvangt pas haar geld uit de panden bij verkoop van de [L- of H-]weg. Op zich is dit akkoord mits de hypotheek dus volledig wordt ingelost en cliënte van de aansprakelijkheid af is en mits de beide andere panden dan ook nu direct, te weten voor 1 juli 2014, de verkoop ingaan.”

2.8    Klagers advocaat heeft op 30 juni 2014 aan verweerster bericht dat zijn cliënt ‘onder de volgende voorwaarden’ akkoord gaat met het door verweerster geformuleerde voorstel. Zijn cliënt wilde dat zijn ouders een voorkeursrecht zouden krijgen om alle drie de panden te kopen voor de somma van € 600.000,--. Hij wilde een bepaalde wijze van verdeling van de inboedel en de auto. Met betrekking tot de partneralimentatie wilde zijn cliënt dat de vrouw er mee zou instemmen dat wanneer hij na de beschikking van het gerechtshof nog alimentatie zou moeten nabetalen deze zou worden verrekend met de overwaarde van de panden.

2.9    Nadien is er nog over een veelheid aan onderwerpen verder overleg nodig geweest en verder gecorrespondeerd.

2.10    De echtelijke woning is in oktober 2014 verkocht. Omdat verweersters cliënte medewerking onthield aan ondertekening van de koopovereenkomst en het transport, heeft klager in kort geding een vonnis uitgelokt d.d. 31 oktober 2014 waarin werd bepaald dat dit vonnis haar toestemming en/of handtekening zou vervangen in de koopovereenkomst en akte van levering. De notariële leveringsakte is op 9 december 2014 bij de notaris gepasseerd.

2.11    In december 2014 vond een tweede viergesprek plaats. Van dat gesprek heeft klager een verslag gemaakt. Verweerster heeft daarop per e-mail van 5 januari 2015 aan klagers advocaat het volgende geschreven: “We hadden afgesproken dat u nog een totaalvoorstel zou doen maar ik krijg alleen maar mails van uw cliënt. Ik wil graag nog een keer bevestigen, ook om straks boosheid bij uw cliënt zoveel mogelijk te voorkomen, dat er wat ons betreft pas overeenstemming is als er een schriftelijk stuk ligt waaronder partijen hun handtekening zetten. Om te voorkomen dat we straks weer discussie krijgen over de vraag waar nu wel of niet overeenstemming is bereikt.”

2.12    Klagers advocaat heeft op 15 april 2015 als volgt aan verweerster gemaild: “Onderstaand stuur ik u een bericht dat mijn cliënt vergeefs aan uw cliënte heeft gestuurd. Omdat partijen nog steeds gezamenlijk eigenaar zijn van de panden, moeten zij overleggen over allerlei zaken. Wilt u uw cliënte verzoeken op berichten van cliënt te reageren?”

“Hieronder heb ik enkele vragen aan u.”  Die vragen zagen op de wens een overzicht te ontvangen van de aflossingen op de lening aan familie [D], rekeningafschriften waaruit blijkt van door mevrouw gedane aflossingen op de hypotheek, en betaling aan klager van de helft van de opbrengst van de caravan, en een voorstel om te komen tot verhuur van de leeg komende winkel aan de [H]-weg.

2.13    Klaagsters cliënte heeft op 16 april 2015 een mail gestuurd aan klagers advocaat gestuurd ten antwoord op klagers mail van 14 april 2015 aan haar. Verweerster heeft in haar brief d.d. 29 juni 2015 aan de deken laten weten dat zij het door klagers advocaat gevraagde overzicht van aflossingen op de lening in de alimentatieprocedure als productie aan hem heeft toegestuurd.

2.14    Bij brief van 8 april 2015, en later aanvullend bij brief d.d. 21 juni 2015, heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster:

a)    tussen partijen gemaakte en per e-mail van 23 juni 2014 vastgelegde afspraken ontkent.

b)    een e-mail van klagers advocaat van 15 april 2015 niet beantwoordt.

3.2    Klager heeft de indruk dat er door verweerster opzettelijk dingen worden tegen gehouden en verdraaid.

4    VERWEER

4.1    Het was een zeer moeizame echtscheiding. Partijen waren het over vrijwel alles oneens. Steeds opnieuw ontstond discussie over nieuwe onderwerpen. Tussen hen ontbrak elk vertrouwen.

4.2    Er was in juni 2014 geen overeenstemming bereikt. Op haar e-mail van 23 juni 2014 volgden nieuwe voorwaarden.

4.3    Verweerster heeft steeds binnen redelijke termijn en naar behoren op brieven van klagers advocaat geantwoord. De communicatie werd bemoeilijkt doordat klager haar zeer frequent rechtstreeks aanschreef. Dat gebeurde met toestemming van zijn advocaat, die er ook mee instemde wanneer zij klager rechtstreeks antwoordde. Desondanks heeft verweerster steeds getracht de correspondentie zoveel mogelijk langs klagers advocaat te laten verlopen.

5    BEOORDELING

5.1    De onderhavige klacht is gericht tegen de advocaat van klagers wederpartij in de echtscheiding.

Voorop staat dat ook naar vaste rechtspraak van het hof van discipline bij de beoordeling van een klacht over het optreden van een advocaat van de tegenpartij van de klager ervan moet worden uitgegaan, dat die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze, die hem – in overleg met zijn cliënt – passend voorkomt. De wederpartij zal zich slechts in uitzonderlijke gevallen over de wijze van belangenbehartiging kunnen beklagen. Voor de tuchtrechter staat daarbij de wijze waarop de advocaat de zaak behandelt slechts ter beoordeling voor zover de advocaat zich bij die behandeling jegens de wederpartij heeft schuldig gemaakt aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Daarvan is de raad in de onderhavige klachtzaak echter niet gebleken.

ad klachtonderdeel a)

5.2    Anders dan klager heeft gesteld, was er op 23 juni 2014 geen volledige overeenstemming. Verweersters mail van die dag behelsde een aantal elementen van voorwaardelijkheid, getuige ook het gebruik van de woorden ‘mits’. Op de mail van verweerster volgden nieuwe voorwaarden van klagers eigen advocaat. Niet is gebleken dat daarop wél dan wel alsnóg akkoord van de vrouw is gevolgd. Aan verweerster valt dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt te maken dat zij later door klager zo geduide tussen partijen vastgelegde afspraken ontkende. Er waren immers nog geen nadere afspraken tot stand gekomen, althans niet die welke klager toentertijd voor ogen stonden. Dit onderdeel van de klacht is dan ook ongegrond.

ad klachtonderdeel b)

5.3    Dit verwijt is feitelijk onjuist. Klaagsters cliënte heeft grotendeels aan klagers advocaat geantwoord in haar mail van 16 april 2015, en voor het overige heeft verweerster haar confrère geïnformeerd door middel van een in de alimentatieprocedure overgelegde productie waaruit blijkt van de ontvangen aflossingen op de lening. Ook dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

Verklaart de klacht van klager tegen verweerster ongegrond.

Aldus gewezen door mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, mrs. H. Dulack, P.J.F.M. de Kerf, L.A.M.J. Pütz en A.M.T. Weersink, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van  8  februari 2016.

griffier    voorzitter