Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-08-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2015:283

Zaaknummer

15-221

Inhoudsindicatie

Klacht over optreden eigen advocaat. Niet gebleken is sat de advocaat is tekort geschoten in de kwaliteit van de dienstverlening. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 11 augustus 2015

in de zaak 15-221

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 22 juli 2015 met kenmerk RvT 14-0220/TRC/ml, door de raad ontvangen op 23 juli 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Bij brief van 18 november 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

1.3    Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een procedure tegen het vorige advocatenkantoor (A ) dat klaagster bijstond in een procedure tegen M. Klaagster kreeg met dat kantoor een geschil over de declaratie, waarna het kantoor van verweerder in 2007/2008 de behandeling van de zaak tegen M. heeft overgenomen. De declaratie is begroot door (toen) de Raad van Toezicht in het arrondissement Arnhem. Verweerder heeft van het voor klaagster ongunstig uitgevallen vonnis hoger beroep ingesteld.

1.4    Het geschil tegen M. betrof een kort gedingprocedure en de incasso van de door M. verbeurde dwangsommen. Van het vonnis van de kantonrechter heeft verweerder namens klaagster hoger beroep ingesteld. In die zaak heeft het Gerechtshof [A] op 26 augustus 2014 eindarrest gewezen

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder in de procedure tegen advocatenkantoor A tekort is geschoten in de dienstverlening jegens klaagster doordat hij heeft nagelaten het dossier op te vragen bij de vorige advocaat, het dossier niet kende en niet op tijd of niet correct reageerde en geen verweer heeft gevoerd tegen het feit dat de echtgenoot van klaagster in een procedure werd betrokken. Bovendien heeft verweerder nagelaten de aan de wederpartij van klaagster opgelegde dwangsommen te incasseren en in de begrotingsprocedure heeft verweerder helemaal niet gereageerd.

b)      verweerder ook in de procedure tegen M. zich niet in het dossier van klaagster heeft verdiept, klaagster onvoldoende heeft geadviseerd in de procedure en niet op vragen van klaagster heeft gereageerd terwijl tevens processtukken te laat zijn ingediend.

3    VERWEER

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

3.1    Verweerder heeft aangevoerd dat de echtgenoot van klaagster al eerder een klacht heeft ingediend (augustus 2011). Een destijds gehouden bemiddelingsgesprek heeft tot een bindende afspraak (18 oktober 2011) geleid. Dezelfde klacht is bij brief van 16 december 2011 weer  ingediend. Daarop heeft de toenmalige deken afwijzend gereageerd. De afspraak van 18 oktober 2011 hield in dat het dossier aan een andere advocaat zou worden overgedragen. Dat is niet gebeurd.

3.2    Met betrekking tot het verwijt ten aanzien van de belangenbehartiging in de zaak tegen advocatenkantoor A. inhoudend dat verweerder het dossier niet heeft opgevraagd bij de vorige advocaat, heeft verweerder aangevoerd dat die advocaat afgifte weigerde omdat zijn declaraties niet waren betaald. Het had geen zin de bemiddeling van de deken in te roepen omdat iedere informatie over de feitelijke gang van zaken ontbrak. Verweerder ontkent dat hij het dossier niet kende of onjuist reageerde. Hij heeft daartoe een aantal processtukken overgelegd waaruit blijkt dat hij inhoudelijk uitvoerig het standpunt van zijn cliënt heeft verwoord en waaruit kan worden afgeleid dat hij veel tijd in de zaak van klaagster heeft gestoken. De klacht blijft op dit punt steken in algemeenheden en wordt niet geconcretiseerd. Ook het verwijt dat geen verweer is gevoerd tegen de gestelde betrokkenheid van de echtgenoot van klaagster bij de procedure, is niet juist. De echtgenoot van klaagster was bij de onderneming van klaagster nauw betrokken en was zelf partij bij een schikking over de openstaande declaraties van advocatenkantoor A.

3.3    Ten aanzien van de  dwangsommen heeft verweerder aangevoerd dat hij daar geen bemoeienis mee heeft gehad. Het betrof een vonnis van november 2006 en een arrest van september 2007. Alle informatie over de procedure ontbrak. Verweerder weet niet wanneer het desbetreffende vonnis is betekend en welke werkzaamheden door de vorige advocaat en/of deurwaarder na de rechterlijke uitspra(a)k(en) zijn verricht.

3.4    In de begrotingsprocedure heeft verweerder in zijn brief van 21 februari 2012 aan de echtgenoot van klaagster aangegeven dat hij noch zijn kantoor werkzaamheden zal verrichten in de begrotingsprocedure.

3.5    Ten aanzien van de klacht met betrekking tot de procedure tegen M. heeft verweerder aangevoerd dat hij de belangen van klaagster voldoende heeft behartigd. Verweerder heeft klaagster om informatie gevraagd die van belang was voor de procedure, maar klaagster heeft die onvoldoende verstrekt zodat het eindarrest ongunstig uitpakte. Daarvan kan verweerder echter geen verwijt worden gemaakt. Bovendien heeft verweerder voor zover hij informatie verkreeg deze verwerkt in de processtukken.

4    BEOORDELING

4.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2    Ten aanzien van de klacht over het optreden van verweerder in de procedure tegen advocatenkantoor A., stelt de voorzitter stelt vast dat de klacht mede betrekking heeft op het handelen van verweerder na de getroffen schikking van 18 oktober 2011. Verweerder heeft gemotiveerd aangevoerd dat het vorige advocatenkantoor (A) weigerde de stukken af te geven vanwege nog openstaande declaraties en dat bemiddeling door de deken niet zinvol zou zijn omdat de deken waarschijnlijk als voorwaarde zou stellen dat de openstaande nota’s zouden worden betaald, terwijl klaagster te kennen had gegeven beslist niet te zullen betalen. Het is onder die omstandigheden dan ook niet aan verweerder te wijten dat hij niet de beschikking had over alle stukken.

4.3    De voorzitter volgt klaagster evenmin in haar verwijt dat verweerder zich onvoldoende in het dossier heeft ingewerkt. Klaagster laat na dit verwijt te onderbouwen, terwijl verweerder gemotiveerd heeft uiteengezet dat hij in de procedures uitvoerige processtukken heeft opgesteld, zoals een memorie van grieven en een memorie van antwoord in het incidenteel appèl en pleitnotities. Klaagster geeft niet concreet  aan op welke punten deze processtukken blijk geven van onvoldoende kennis van klaagsters dossier.

4.4    Het verwijt dat verweerder bezwaar had moeten maken tegen het in rechte betrekken van klaagsters echtgenoot, kan evenmin slagen. De echtgenoot van klaagster was volop betrokken bij de procedure waarin de vorige advocaat de belangen behartigde van klaagster en deze advocaat heeft zowel klaagster als haar echtgenoot aangesproken tot betaling van zijn openstaande declaraties. Terecht heeft verweerder geen aanleiding gezien verweer te voeren tegen het in rechte betrekken van de echtgenoot van klaagster in de incassoprocedure. Ten aanzien van de verbeurde dwangsommen heeft verweerder gemotiveerd uiteengezet dat hij niet over de benodigde informatie beschikte. Zo was niet bekend of het vonnis van de rechtbank uit 2006 en/of het arrest van het hof uit 2007 al dan niet was betekend en zo ja, wanneer dat was gebeurd. Bovendien was deze kwestie  door de vorige advocaat behandeld. Niet gebleken is dat verweerder in dezen tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.5    Ten aanzien van het gestelde over de begrotingsprocedure overweegt de voorzitter dat verweerder in zijn brief van 21 februari 2012 heeft aangegeven dat hij geen werkzaamheden in die kwestie zou verrichten. De voorzitter is van oordeel dat het verweerder vrijstond dit standpunt in te nemen. Dat is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

4.6    Ten aanzien van het handelen van verweerder in de zaak tegen M. komt de voorzitter hier tot het oordeel dat niet gebleken is dat verweerder tekort is geschoten in de dienstverlening. Verweerder heeft gemotiveerd aangevoerd dat hij niet de benodigde informatie verkreeg, terwijl klaagster haar stellingen onvoldoende gespecificeerd heeft onderbouwd; het blijft bij algemene verwijten. Tevens is uit de stukken gebleken dat verweerder klaagster heeft gewaarschuwd voor de risico’s bij het niet verkrijgen van informatie, onder meer bij brief van 2 januari 2014 aan klaagster.

4.7    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter van de raad van discipline oordeelt de klacht kennelijk ongegrond en wijst deze mitsdien af.

Aldus gewezen door mr. C. van den Noort, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier op 11 augustus 2015.

griffier    voorzitter