Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-08-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2015:281

Zaaknummer

15-180

Inhoudsindicatie

Klacht over optreden eigen advocaat; verschil van inzicht over aanpak van de zaak. De advocaat mocht zaak neerleggen nu bleek dat verschil onoverbrugbaar was.

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing; kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 3 augustus 2015

in de zaak 15-180

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 13 juli 2015 met kenmerk 15-0148, door de raad ontvangen op 14 juli 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Bij brief van 8 december 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerster.

1.3    In verband met ernstige lekkages aan het dak van haar huis heeft klaagster zich in 2011 tot het kantoor verweerster gewend. Aanvankelijk werd zij bijgestaan door mr. D. van dat kantoor en vanaf eind 2012 door verweerster.

1.4    Klaagster heeft in 2013 een onderzoek laten verrichten door een Bouwkundig adviesbureau. Naar de mening van verweerster was het rapport niet geschikt als basis voor een procedure. Taaltechnisch zou het rapport onder de maat zijn. Klaagster heeft het rapport door een jurist laten aanpassen. Vervolgens heeft verweerster het standpunt ingenomen dat het rapport veel vragen opriep en niet sterk genoeg was om een procedure op te baseren.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerster geen arbitrageprocedure in gang heeft gezet, zoals door klaagster was verzocht en door verweerster toegezegd. Klaagster moest daartoe echter eerst haar G.W.I.-garantiecertificaat vinden, maar is daar, na veel moeite, in geslaagd. Vervolgens weigerde verweerster de procedure in gang te zetten. Klaagster voelt zich aan het lijntje gehouden door verweerster.

3    VERWEER

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

3.1    Verweerster wijst er op dat klaagster op eigen initiatief bovengenoemd rapport heeft laten opstellen, dat verweerster omstreeks juni/juli 2013 heeft ontvangen. Klaagster heeft dat vervolgens, eveneens op eigen initiatief, laten aanpassen. Hoewel het rapport nog niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen, heeft verweerster, omdat klaagster er op stond, het Bouwfonds aangeschreven.

3.2    Vervolgens heeft verweerster, als gevolg van verandering van kantoor, enige tijd geen bemoeienis gehad met de zaak. Klaagster kwam in oktober 2014 weer bij verweerster. Er is toen overleg geweest over een nieuw rapport. Klaagster bleek toen geen vertrouwen meer te hebben in verweerster, hetgeen voor verweerster reden was om haar werkzaamheden neer te leggen. Ongeveer een maand later kreeg verweerster het verzoek een procedure te beginnen op basis van een aangepast rapport, dat in de ogen van verweerster niet was verbeterd. Tevens diende klaagster een klacht in tegen verweerster.

3.3    Verweerster heeft nog geprobeerd klaagster te helpen en heeft zich bereid verklaard op basis van het rapport een procedure aanhangig te maken. Daarop heeft zij geen duidelijke reactie van klaagster gekregen. In maart 2015 heeft verweerster haar werkzaamheden voor klaagster beëindigd. Verweerster meent niet tuchtrechtelijk verwijtbaar te hebben gehandeld.

4    BEOORDELING

4.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2    Vaststaat dat verweerster het aanvankelijk uitgebrachte rapport van Bouwkundig Adviesbureau L. niet voldoende oordeelde om op basis daarvan een arbitrageprocedure te beginnen. Klaagster had in 2013 genoemd adviesbureau een bouwkundig onderzoek laten verrichten. Desalniettemin heeft verweerster op 24 september 2013 het Bouwfonds aangeschreven, waarna het Bouwfonds op 9 oktober 2013 heeft gereageerd. Daarop bleef een reactie van klaagster hierop uit en is de zaak van klaagster aan een andere advocaat overgedragen (verweerster was kantoor veranderd).

4.3    Vervolgens heeft klaagster zich in oktober 2014  wederom tot verweerster gewend. Het rapport was, in de visie van verweerster, nog steeds niet voldoende om een procedure te starten, hetgeen zij klaagster ook tijdig heeft laten weten. Daarop is het rapport enigszins aangepast. Verweerster ontving op 24 december 2014 een aangepaste versie. Dat was in de ogen van verweerster nog steeds onvoldoende om als bewijs te dienen. Vervolgens is er over en weer contact geweest tussen klaagster en verweerster. Verweerster constateerde uiteindelijk dat klaagster onvoldoende vertrouwen in haar handelwijze had en heeft haar opdracht in maart 2015 neergelegd. De voorzitter is van oordeel dat onder die omstandigheden niet gesteld kan worden dat  verweerster klaagster onredelijk lang aan het lijntje heeft gehouden.

4.4    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter van de raad van discipline oordeelt de klacht kennelijk ongegrond en wijst deze mitsdien af.

Aldus gewezen door mr.F.P. Dresselhuys-Doeleman,  plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier op 3 augustus 2015.

griffier    voorzitter