Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-01-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2016:59

Zaaknummer

15-278

Inhoudsindicatie

Klachten tegen advocaat van de wederpartij ongegrond verklaard. Het stond verweerster vrij om 1) zich niet in te schrijven bij de Raad voor Rechtsbijstand, wat betekent dat zij geen toevoegingen behandelt en 2) als vFAS advocaat een zaak te behandelen, die op een vechtscheiding was uitgelopen. Op zich is dat laatste te betreuren maar alleen dan zou verweerster daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kunnen worden gemaakt indien haar optreden daaraan zou hebben bijgedragen. Niet is komen vast te staan dat verweerster onjuiste informatie heeft verstrekt in het hoger beroepschrift dat zij bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft ingediend en dat dit - als dit toch het geval zou blijken te zijn - bewust is gebeurd. De klacht van de Stichting wordt niet-ontvankelijk verklaard bij gebrek aan belang.

Uitspraak

Beslissing van 25 januari 2016

in de zaak 15-278

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw X,

mede namens een Stichting

kantoorhoudende te A

klaagster

tegen

mr. Y

advocaat te B

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 10 november 2014 heeft klaagster zich bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement  Gelderland beklaagd over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 17 augustus 2015 met kenmerk K14/172, door de raad ontvangen op 18 augustus 2015, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 2 november 2016 in aanwezigheid van klaagster en verweerster bijgestaan door een advocaat te [plaats]. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    de e-mail van verweerster van 18 augustus 2015,

-    e-mails van klaagster van 25 en 29 oktober 2015.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    De klacht betreft het optreden van verweerster vanaf 2014 tot medio 2015 als (opvolgend) advocaat van de voormalige echtgenoot van klaagster. Partijen zijn in 2006 gescheiden en daarbij werd bepaald dat de uit het huwelijk geboren zoon Z (geboren in februari 2004) bij de moeder (klaagster) zou verblijven. Ook werd een omgangsregeling vastgesteld. Op enig moment is de omgang geëindigd hetgeen geleid heeft tot verschillende procedures. Uiteindelijk werd Z onder meer in verband met problemen tussen de ouders onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. Na in enkele pleeggezinnen te hebben verbleven woont Z conform een daartoe strekkende machtiging van 10 november 2009 thans bij zijn vader. Bij beschikking van de rechtbank Breda van 15 juni 2011 werd bepaald dat Z zijn hoofdverblijfplaats heeft bij vader en  vader belast met het eenhoofdig gezag. Deze beslissing is bij beschikking van 22 december 2011 door het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch bevestigd.

2.2    Nadien is door klaagster opnieuw in twee instanties bij de rechtbank te Zutphen en bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden geprocedeerd. Deze procedures hebben echter niet geleid tot een wijziging van de situatie. Argument daarbij was dat er een einde was gekomen aan de ondertoezichtstelling en ook overigens de situatie sinds de beschikking van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch zodanig was gewijzigd dat het niet langer in het belang van Z was om het eenhoofdig gezag te handhaven. Daarbij is namens klaagster ook gesteld dat Z op dat moment bij klaagster verbleef. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in een beschikking van 23 juni 2015 overwogen dat zij deze stelling van de vrouw ongeloofwaardig achtte en heeft de vrouw als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding veroordeeld.

2.3    Klaagster is voorzitter van een Stichting, hierna de Stichting. In die hoedanigheid verleent klaagster bijstand aan de voormalige echtgenote en de dochters van [NK] in verband met problemen na scheiding rond de kinderen. Mr. S was gedurende een bepaalde periode de advocaat van klaagster.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet:

a)    door niet ingeschreven te zijn bij de Raad voor Rechtsbijstand en als lid van de vFAS als advocaat op te treden in een vechtscheiding en door onjuiste informatie op te nemen in het verweerschrift. Reden voor de Stichting om een juridisch signaal af te geven,

b)    door in strijd met de gedragsregels voor advocaten, in strijd met de wet en in strijd met de kinderverdragen te handelen,

c)    door advocaten (mrs. B en S) te bedreigen en door te bewerkstelligen dat er een onzuiver vonnis werd gewezen. Daarbij heeft de relatie tussen [NK] en een andere heer een rol gespeeld.

4    VERWEER

4.1    Ontvankelijkheid

De Stichting heeft geen enkele betrokkenheid bij de zaak en ook geen belang. De Stichting is derhalve niet ontvankelijk. Ook klaagster dient niet ontvankelijk te worden verklaard nu zij als postadres het adres van de Stichting opgeeft.

4.2    Ten aanzien van klachtonderdeel a.

Het is juist dat verweerster niet staat ingeschreven bij de Raad voor Rechtsbijstand. Dat is de eigen keus van verweerster en doet niet ter zake. Als lid van de vFAS staat niets eraan in de weg om in een vechtscheiding op te treden, zij het dat de vereniging (en ook verweerster) ernaar streeft vechtscheidingen te voorkomen. Bij de echtscheiding in 2006 was verweerster niet betrokken. In de door verweerster behandelde zaak gaat het om het gezag en de hoofdverblijfplaats van Z. 

4.3    Ten aanzien van klachtonderdeel b.

Door verweerster zijn geen gedragsregels overtreden. Klaagsters stelling dat verweerster in het in de hoger beroepsprocedure bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch ingediende verweerschrift onjuistheden heeft verkondigd is niet gepreciseerd en ook onjuist. Op goede gronden is niet gekozen voor mediation. In de onderhavige procedure heeft verweerster naar eer en geweten de belangen van haar cliënt behartigd en verweerster heeft zich daarbij niet (onnodig) grievend over klaagster uitgelaten.

4.4    Ten aanzien van klachtonderdeel c.

Klaagster voert een aantal verweerster bekende, maar niet bij de zaak betrokken advocaten, een rechter en een hoogleraar op, die betrokken zouden zijn bij de procedure over het eenhoofdig gezag. Genoemde advocaten zijn niet door verweerster bedreigd. Wel heeft verweerster mr. S, gedurende een bepaalde periode de behandelend advocaat van klaagster, gewaarschuwd dat zij klachtwaardig handelde door op aantoonbaar onjuiste gronden een procedure aanhangig te maken. Verweerster heeft geen contact gehad met mr. B of de andere genoemde personen.

5    BEOORDELING

5.1    De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. De onderhavige klacht is echter voor 1 januari 2015 bij de deken ingediend. Op deze klacht blijft daarom ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing.

Ontvankelijkheid

5.2    Ter zitting heeft klaagster erkend, dat verweerster niet voor [NK] is opgetreden en ook overigens nooit met de Stichting te maken heeft gehad. De Stichting heeft derhalve geen belang bij deze klacht en is daarin niet ontvankelijk.

5.3    Zelf is klaagster wel ontvankelijk in haar klacht. Dat zij het postbus nummer van de Stichting als haar postadres heeft opgegeven is geen reden om klaagster niet ontvankelijk te verklaren, temeer daar er van klaagster ook een e-mail adres bekend is.

Inhoudelijke beoordeling

5.4    Een advocaat komt een grote vrijheid toe de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Die vrijheid mag niet worden beknot ten gunste van de tegenpartij, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze door het optreden van de advocaat zouden worden geschaad. Daarvan is de raad niet gebleken. Meer in het bijzonder overweegt de raad naar aanleiding van de diverse klachtonderdelen als volgt.

Ad klachtonderdeel a)

5.5    Het staat verweerster vrij om zich niet in te schrijven bij de Raad voor Rechtsbijstand. Deze inschrijving houdt louter en alleen verband met een keuze om al dan niet zaken op basis van gefinancierde rechtsbijstand te behandelen. Het stond verweerster ook vrij om een zaak te behandelen, die op een vechtscheiding was uitgelopen. Op zich is dat te betreuren maar alleen dan zou verweerster daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kunnen worden gemaakt indien haar optreden daaraan zou hebben bijgedragen. Daarvan is de raad niet gebleken temeer daar verweerster pas in latere fase, nadat de echtscheiding was afgerond, bij de zaak betrokken is geraakt.

5.6    Niet is komen vast te staan dat verweerster onjuiste informatie heeft verstrekt in het hoger beroepschrift dat zij bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft ingediend en dat dit - als dit toch het geval zou blijken te zijn - bewust is gebeurd. Verweerster mocht afgaan op mededelingen van haar cliënt en gesteld noch gebleken is dat verweerster wist dat wat zij had gesteld onjuist was. Daarbij wordt nog opgemerkt dat de rechter in twee instanties de stellingen van verweerster als (juist) uitgangspunt heeft genomen. Het had op de weg van klaagster gelegen om aannemelijk te maken dat verweerster bewust onjuistheden naar voren heeft gebracht, hetgeen zij heeft nagelaten.

5.7    Voor wat betreft het verwijt dat verweerster klaagster heeft bedreigd overweegt de raad dat het hier klaarblijkelijk gaat om een verzoek van verweerster zowel in de eerste aanleg als in de hoger beroepsprocedure bij het gerechtshof Arnhem - Leeuwarden om klaagster te veroordelen in de proceskosten van haar cliënt tot een bedrag van € 6.000,-. Het stond verweerster vrij om een dergelijk verzoek aan de rechtbank respectievelijk het gerechtshof te doen. Deze verzoeken zijn door de rechtbank en het hof ook gehonoreerd, hetgeen opmerkelijk is nu ongebruikelijk is dat bij familiezaken een proceskostenveroordeling wordt uitgesproken, zij het niet voor het gevraagde bedrag maar voor het lagere liquidatietarief.

5.8    Klachtonderdeel a. dient derhalve ongegrond te worden verklaard.

Ad klachtonderdeel b)

5.9    Verweerster heeft erkend dat zij het standpunt van haar cliënt krachtig naar voren heeft gebracht inhoudende dat de situatie moest blijven zoals deze was en de procedures moesten ophouden. Klaagster had een eigen advocaat die haar belangen behartigde. De advocaten hebben de standpunten van hun cliënten bepleit in een onderlinge juridische strijd, waarin de rechter vervolgens een beslissing heeft genomen. Daarbij heeft klaagster ongelijk gekregen. Dat zal klaagster onwelgevallig zijn maar dat op zich maakt het optreden van verweerster nog niet tuchtrechtelijke verwijtbaar.

5.10    Klaagster heeft haar stelling, dat verweerster in strijd heeft gehandeld met gedragsregels, de wet of kinderverdragen niet, althans onvoldoende, aannemelijk gemaakt. Ook overigens is de raad daarvan niet gebleken.

5.11    Klachonderdeel b. is derhalve niet uit de verf gekomen en daarom moet de klacht ongegrond worden verklaard.

Ad klachtonderdeel c)

5.12    Niet is gebleken dat verweerster bij de behartiging van de belangen van haar cliënt de grenzen van het jegens klaagster onbetamelijke heeft overschreden. De in dit klachtonderdeel  in verband met mr. S naar voren gebrachte bezwaren zijn bij de beoordeling van de eerdere klachtonderdelen al behandeld. De rol van mr. B in de zaak van klaagster is niet helder geworden en daaromtrent kan verweerster in ieder geval niets worden verweten, nu onweersproken is gesteld dat verweerster in deze zaak niets met mr. B van doen heeft gehad. De raad ziet niet in dat indien al sprake zou zijn van een onzuiver vonnis (beschikking) dat aan verweerster in tuchtrechtelijke zin te verwijten zou zijn. Niet is gebleken dat verweerster daarvoor enige verantwoordelijkheid draagt. De bezwaren van klaagster in verband met de overige in dit klachtonderdeel genoemde namen treft hetzelfde lot. Wat die personen met de zaak van klaagster te maken hebben wordt niet duidelijk.

5.13    Uit bovenstaande vloeit voort dat klachtonderdeel c. ongegrond moet worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

•    verklaart de Stichting niet ontvankelijk in de klacht,

•    verklaart alle klachtonderdelen ongegrond.   

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, en mrs. C.W.J. Okkerse, B.E.J.M. Tomlow, G.R.M.van den Assum en K.J. Verrips, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 25 januari 2016.

Griffier    Voorzitter