Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

31-08-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2015:285

Zaaknummer

15-241

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat over ontijdige onttrekking en over kwaliteit van de dienstverlening. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 31 augustus 2015

in de zaak 15-241

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 4 augustus 2015 met kenmerk RvT 14-0288, door de raad ontvangen op 5 augustus 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken (bijlagen 1 tot en met 11).

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Klagers hebben te maken met diverse problemen, samenhangend met de (wijzigingen in) voorzieningen die hun lichamelijke toestand nodig maakt. Het gaat om zaken als: de vergoeding voor regionaal vervoer, een bad met deur, accu’s voor de scootmobiel, de eindafrekening van de gemeente die betrekking heeft op de thuishulp over de jaren 2010/2011 (en die geleid heeft tot loonbeslag) en een conflict met de belastingdienst.

1.3    Verweerder heeft voor klagers in een aantal rechtsgeschillen opgetreden.

1.4    Begin 2015 was sprake van een dreigende vertrouwensbreuk tussen klagers en verweerder. Na overleg zijn hun onderlinge geschillen toen bijgelegd en heeft verweerder zijn werkzaamheden voor klagers voortgezet.

1.5    Bij e-mailbericht van 25 september 2014 heeft verweerder aan klagers het volgende laten weten:

“U dreigt opnieuw met klachten bij de deken. Dit is voor mij een onwerkbare situatie en trek mij daarom direct terug als uw advocaat. Tussen de advocaat en cliënt moet een sfeer van vertrouwen heersen en ik constateer dat hiervan geen sprake is. U geeft zelf aan dat u steeds bozer wordt. Ik heb echter in mijn mail het slechts het geldende recht van de Centrale Raad van Beroep aangehaald maar u begrijpt dit niet of wil het niet begrijpen.

Ik had mij al teruggetrokken in de zaak van de CrvB die dient op 8 oktober 2014 aanstaande en heb mij nog niet opnieuw gesteld. Ik zal de stukken die u mij ter hand heeft gesteld zonder commentaar doorsturen. Maar u zult op zoek moeten naar een nieuwe advocaat.

Ik vind dit buitengewoon vervelend maar ik heb helaas geen andere keus.”

1.6    Mr. [naam ], advocaat te [plaats], heeft daarop de lopende zaken van klagers overgenomen.

1.7    Bij brief van 25 september 2014 hebben klagers de onderhavige klacht bij de deken ingediend.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    zich op een ontijdig moment aan een zaak te onttrekken, te weten op 25 september 2014 voor een zitting bij de Centrale Raad van Beroep omstreeks 8 oktober 2014;

b)    tekort te schieten in de behartiging van de belangen van klagers doordat hij onder meer onvoldoende met klagers communiceert, zaken niet of niet tijdig oppakt en deze onvoldoende voorbereidt.

3    VERWEER

3.1    Het gemotiveerde verweer komt bij de bespreking van de diverse klachtonderdelen aan de orde.

4    BEOORDELING

4.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

ad klachtonderdeel a)

4.2    In dit klachtonderdeel beklagen klagers zich erover dat verweerder zich op een zodanig laat moment heeft onttrokken dat zij toen vreesden niet binnen de korte tijd van twee weken een nieuwe advocaat te kunnen vinden die hun zou kunnen bijstaan bij de op 7 of 8 oktober 2014 geplande zitting bij de Centrale Raad van Beroep.

4.3    Verweerder stelt dat hij van mening is dat hij een goede reden had om zich op 25 september 2014 als advocaat te onttrekken en dat hij daarbij zorgvuldig te werk is gegaan. Tussen verweerder en klagers was medio september 2014 geschil ontstaan over de haalbaarheid van een lopende zaak van klagers bij de Centrale Raad van Beroep. Klagers hadden daarover andere verwachtingen dan het standpunt dat verweerder innam. Dat hebben zij in hun e-mail van 25 september 2014 in duidelijke taal aan verweerder laten weten en hebben tegelijk het vertrouwen in hem opgezegd. Op dat moment is voor verweerder een onwerkbare situatie ontstaan, wat heeft geleid tot zijn noodzakelijke onttrekking als advocaat. Hij heeft daarna bemiddeld bij het zoeken van een nieuwe advocaat. Na de overdracht heeft die nieuwe advocaat alles goed voor klagers geregeld, zodat zij geen nadeel hebben ondervonden van zijn onttrekking als advocaat. 

4.4    Ten aanzien van het verwijt van klagers dat verweerder, gelet op de aanstaande procedure bij de Centrale Raad van Beroep, te laat zijn bijstand aan klagers heeft neergelegd overweegt de voorzitter dat het een advocaat steeds vrij staat om zijn werkzaamheden te beëindigen. Als de vertrouwensbasis is vervallen, is hij daartoe zelfs gehouden. Wel dient een advocaat, wanneer hij besluit een verstrekte opdracht neer te leggen, dat op zorgvuldige wijze te doen en ervoor zorg te dragen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt (vgl. Gedragsregel 9 lid 2). Een dergelijke beslissing dient tijdig kenbaar te worden gemaakt en de cliënt dient te worden gewezen op de te nemen stappen, zodat deze daarvan geen schade ondervindt. De voorzitter zal het optreden van verweerder aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.5    Uit het overgelegde klachtdossier leidt de voorzitter af dat verweerder zich aan de zaken van klagers heeft onttrokken omdat op 25 september 2014 sprake was van een serieuze vertrouwensbreuk. Waar verweerder en klagers na een onderling geschil eerder dat jaar hun samenwerking weer konden voortzetten, was dat op 25 september 2014 niet meer mogelijk. Het standpunt van klagers over de wijze van behandeling van de lopende zaak bij de Centrale Raad van Beroep stond immers lijnrecht tegenover dat van verweerder. De voorzitter is van oordeel dat verweerder onder de hiervoor geschetste omstandigheden zijn opdracht voor klagers mocht neerleggen. Daarbij heeft hij, anders dan klagers stellen, wel zorgvuldig gehandeld. Verweerder heeft een aantal weken voor de zitting bij de Centrale Raad van Beroep zijn opdracht neergelegd en voor klagers bemiddeld bij het vinden van een nieuwe advocaat. Mr. [naam] heeft daarna alle zaken overgenomen. Niet is gebleken dat klagers door die overname, of door het moment daarvan, zijn benadeeld. In de lopende zaken is immers door de nieuwe advocaat uitstel van behandeling aangevraagd en ook verkregen. Dit klachtonderdeel is daarmee kennelijk ongegrond.

klachtonderdeel b)

4.6    Volgens klagers is verweerder tevens tekortgeschoten in de dienstverlening jegens hen. Zo heeft verweerder zich - onder meer - regelmatig niet aan gemaakte afspraken gehouden, heeft hij verzuimd om relevante stukken aan de rechtbank te sturen of had verweerder zich voor zittingen nauwelijks voorbereid. Ondanks toezeggingen van de zijde van verweerder heeft hij zich niet herpakt, wat hem tuchtrechtelijk verweten kan worden.

4.7    De voorzitter stelt voorop dat een advocaat de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de behandeling van de zaak. De verhouding tussen de advocaat, als opdrachtnemer, en de cliënt, als opdrachtgever, (op grond van artikel 7:402 lid 1 BW) brengt mee dat de advocaat in beginsel gehouden is de instructies van zijn cliënt op te volgen. Indien de advocaat uitvoering van een instructie van zijn cliënt onverenigbaar acht met de op hem rustende verantwoordelijkheid voor zijn eigen optreden, en dit verschil van mening niet in onderling overleg kan worden opgelost, dan kan de advocaat niet zijn eigen wil doorzetten, maar dient hij zich uit de zaak terug te trekken (aldus artikel 7:402 lid 2 BW en de daarmee strokende gedragsregel 9 lid 2).

4.8    Klagers hebben nagelaten hun verwijten over de dienstverlening van verweerder met concrete feiten te onderbouwen. Het enkele feit dat zij het niet eens waren met de inhoud van de dienstverlening en de opstelling van verweerder is niet voldoende om verweerder ten aanzien daarvan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Naar het oordeel van de voorzitter duiden de klachten er vooral op dat tussen klagers en verweerder sprake was van een vertrouwensbreuk vanwege een meningsverschil over de behartiging van hun belangen. Verweerder heeft ervoor gekozen zich daarna als advocaat te onttrekken. Zoals in klachtonderdeel a) al is overwogen, heeft verweerder daarmee niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Nu ook overigens geen sprake is van verwijtbaar handelen door verweerder als voormalige advocaat van klagers, zal ook dit klachtonderdeel, eveneens met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaard worden.

BESLISSING

De voorzitter van de raad van discipline oordeelt de klachten kennelijk ongegrond en wijst deze mitsdien af.

Aldus gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 31 augustus 2015.

griffier    voorzitter