Rechtspraak
Uitspraakdatum
25-01-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2016:57
Zaaknummer
15-243
Inhoudsindicatie
Klacht tegen eigen advocaat over het niet reageren op verzoeken van klager om contact met hem op te nemen en het nalaten om voor klager belangrijke handelingen te verrichten. Verweerster beroept zich op de niet ontvankelijkheid van klager omdat zij bij de geschillencommissie is aangesloten aan wie klager de klacht had moeten voorleggen. De raad oordeelt klager ontvankelijk in zijn klacht. Op zich is juist dat in de opdrachtbevestiging melding wordt gemaakt dat verweerster deelneemt aan de klachten- en geschillenregeling Advocatuur. Echter nog afgezien van het feit dat de opdrachtbevestiging niet door klager is ondertekend, zodat niet is komen vast te staan dat het reglement van de geschillencommissie van toepassing is, wordt daarin niet meer vermeld dan dat klager zijn klachten aan de geschillencommissie van de advocatuur kan voorleggen. De raad kan op grond daarvan niet anders concluderen dan dat klager zich niet heeft verbonden om zijn klachten bij uitsluiting aan de geschillencommissie voor te leggen. Voorts vermeldt art. 46g lid 3b Advocatenwet niet meer dan dat een klacht met betrekking tot de hoogte van een declaratie die aan een klachten- en geschilleninstantie kan worden voorgelegd niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Van een klacht over de hoogte van een declaratie is geen sprake. De raad oordeelt de klacht ongegrond omdat deze ten dele niet is bewezen en voor het overige verweerster niet de verplichting op zich had genomen om de door klager gewenste handeling te verrichten.
Uitspraak
Beslissing van 25 januari 2016
in de zaak 15-243
naar aanleiding van de klacht van:
de heer X
wonende te A
klager
tegen
mr. Y
advocaat te B
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 18 december 2014 heeft klager zich bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland beklaagd over verweerster.
1.2 Bij brief aan de raad van 4 augustus 2015 met kenmerk RvT 14-0370/TRC/AF, door de raad ontvangen op 5 augustus 2015, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Gelderland de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 2 november 2015 in aanwezigheid van klager en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.1 In de periode september 2014 tot eind 2014/begin 2015 staat verweerster klager bij bij de beëindiging van zijn dienstverband.
2.2 Bij email van 30 september 2014 stuurt verweerster aan klager een opdrachtbevestiging. Daarin is opgenomen dat het kantoor van verweerster is aangesloten bij de klachten- en geschillenregeling advocatuur. Blijkens hetgeen daarover in de opdrachtbevestiging is vermeld is daarin niet de verplichting opgenomen om een klacht aan de geschillencommissie voor te leggen. Voorts komt de toepasselijkheid van het reglement blijkens de opdrachtbevestiging tot stand door ondertekening van de brief. De brief is door klager niet ondertekend.
2.3 Bij genoemde email van 30 september 2014 zit voorts een email van de werkgever van klager en verweerster verzoekt klager in deze email daarop te reageren. In een email van 1 oktober 2014 laat verweerster aan klager weten dat zij nog niet heeft vernomen van de werkgever van klager. Bij email van 20 oktober 2014 zendt verweerster aan klager een kopie van haar email van die datum aan de werkgever van klager. Bij email van 5 november 2014 zendt verweerster aan klager een verslag van een bespreking met de werkgever van 4 november 2014 met verzoek aan te geven of klager nog essentiële zaken mist.
2.4 Bij email van 25 februari 2015 stuurt verweerster een email van de werkgever van klager van 18 februari 2015 aan klager door waarin de werkgever stelt dat klager inmiddels de eindafrekening heeft ontvangen. In haar email aan klager stelt verweerster dat zij de eindafrekening noch van de werkgever noch van klager heeft ontvangen, zodat zij deze niet heeft kunnen controleren. Zij biedt aan dit alsnog te doen indien klager haar een exemplaar van de eindafrekening ter hand stelt.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) niet te reageren op verzoeken van klager om contact met hem op te nemen,
b) na te laten een van belang zijnde brief naar de werkgever van klager te sturen,
c) na te laten de werkgever van klager aansprakelijk te stellen voor mogelijk geleden lichamelijke schade.
4 VERWEER
4.1 Klager is niet-ontvankelijk in zijn klacht omdat is overeengekomen dat klachten aan de geschillencommissie advocatuur worden voorgelegd.
4.2 In de vier maanden dat zij klager heeft bijgestaan is verweerster altijd goed bereikbaar geweest voor klager.
4.3 Verweerster heeft van klager een formulier ontvangen. Dat formulier had betrekking op teruggave van van de werkgever ontvangen bedrijfskleding en had niets van doen met de aanvraag van de uitkering. Verweerster heeft het formulier beoordeeld en vervolgens onmiddellijk naar de werkgever doorgezonden. Nadat verweerster op 10 december 2014 een sms bericht van klager had ontvangen waarin hij schreef dat zijn werkgever beweerde het formulier niet te hebben ontvangen, heeft verweerster met de werkgever telefonisch contact opgenomen die haar bevestigde dat het formulier was ontvangen.
4.4 Verweerster heeft geen opdracht gekregen om de werkgever van klager aansprakelijk te stellen voor mogelijke schade die hij had geleden als gevolg van het werken met chemische middelen zonder voldoende bescherming. Klager heeft alleen kenbaar gemaakt dat hij zijn werkgever in een later stadium aansprakelijk wilde stellen. Verweerster zou een opdracht daartoe ook niet hebben aanvaard omdat zij in letselschadezaken niet gespecialiseerd is. Ook de verkregen toevoeging had betrekking op het arbeidsgeschil.
5 BEOORDELING
5.1 De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. De onderhavige klacht is echter voor 1 januari 2015 bij de deken ingediend. Op deze klacht blijft daarom ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing.
Ontvankelijkheid
5.2 Op zich is juist dat in de opdrachtbevestiging melding wordt gemaakt dat verweerster deelneemt aan de klachten- en geschillenregeling Advocatuur. Echter nog afgezien van het feit dat de opdrachtbevestiging niet door klager is ondertekend, zodat niet is komen vast te staan dat het reglement van de geschillencommissie van toepassing is, wordt daarin niet meer vermeld dan dat klager zijn klachten aan de geschillencommissie van de advocatuur kan voorleggen. De raad kan op grond daarvan niet anders concluderen dan dat klager zich niet heeft verbonden om zijn klachten bij uitsluiting aan de geschillencommissie voor te leggen. Voorts vermeldt art. 46g lid 3b Advocatenwet niet meer dan dat een klacht met betrekking tot de hoogte van een declaratie die aan een klachten- en geschilleninstantie kan worden voorgelegd niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Van een klacht over de hoogte van een declaratie is geen sprake. De raad verklaart klager derhalve ontvankelijk in zijn klacht.
Ad klachtonderdeel a)
5.3 Dit klachtonderdeel komt niet uit de verf. Klager stelt dat verweerster niet is ingegaan op zijn verzoeken om contact met hem op te nemen en legt daartoe een lijst met data over, waar echter op zich niets uit blijkt. Klager legt geen stukken over waaruit blijkt dat hij stelselmatig geen contact met verweerster heeft kunnen krijgen. Verweerster ontkent dat zij voor klager niet bereikbaar was en stelt dat zij tijdens de behandeling van de zaak daarover ook nimmer klachten heeft ontvangen. Op een sms-bericht van klager van 10 december 2014, waarin melding wordt gemaakt van een niet verzonden formulier, waarop klachtonderdeel b. betrekking heeft, heeft verweerster in ieder geval gereageerd door met de werkgever contact op te nemen. Uit het klachtdossier blijkt voorts dat verweerster diverse emails aan klager heeft gezonden waarin zij hem op de hoogte heeft gehouden van de stand van zaken.
5.4 Nu de stelling van klager niet als bewezen en daarmee als vaststaand kan worden beschouwd moet klachtonderdeel a. ongegrond worden verklaard.
Ad klachtonderdeel b)
5.5 Onweersproken is ter zitting door verweerster gesteld dat de brief in kwestie betrekking heeft op het inleveren van werkkleding en niet op het aanvragen van de uitkering. Klager stelt dat hij het formulier uiteindelijk zelf aan de werkgever heeft gezonden, maar verweerster stelt dat zij van de werkgever een bevestiging heeft ontvangen dat het door haar doorgestuurde formulier wel degelijk door de werkgever was ontvangen. Het is dus niet duidelijk geworden hoe het precies met het formulier is gegaan en het is zelfs mogelijk dat de werkgever het formulier tweemaal heeft ontvangen.
5.6 Wat van dit alles echter ook zij: anders dan klager stelt, is niet komen vast te staan dat eventuele vertraging bij de toezending van het formulier in kwestie tot vertraging in de afwikkeling van de aanvraag van de uitkering heeft geleid. Dit ligt ook niet voor de hand nu het formulier met deze aanvraag geen enkel verband hield. Niet valt in te zien in welk belang klager dan is geschaad.
5.7 Uit het bovenstaande vloeit voort dat klachtonderdeel b. ongegrond moet worden verklaard.
Ad klachtonderdeel c)
5.8 Klager stelt dat het zijn bedoelding was dat verweerster zijn werkgever aansprakelijk zou stellen omdat hij bij de uitvoering van zijn werkzaamheden lichamelijke schade had opgelopen door contact met chemicaliën. In de opdrachtbevestiging van verweerster van 30 september 2014 wordt echter alleen gesproken over het verrichten van werkzaamheden die zien op het verlenen van bijstand met betrekking tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Voorts ontkent verweerster dat zij een letselschadezaak van klager in behandeling heeft genomen en stelt zij dat zij die zaak ook niet in behandeling zou hebben genomen als haar daarom was gevraagd nu zij in dergelijke zaken niet thuis is.
5.9 De behandeling van letselschadezaken vereist specialistische kennis. Dat verweerster een dergelijke zaak niet in behandeling zou hebben genomen nu zij die kennis mist, is daarom verstandig en zelfs geboden. Dat verweerster geen letselschade zaak van klager in behandeling heeft genomen, blijkt uit de opdrachtbevestiging.
5.10 Kachtonderdeel c. moet derhalve ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart alle klachtonderdelen ongegrond.
Aldus gewezen door mr. mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, mrs. C.W.J. Okkerse, B.E.J.M. Tomlow, G.R.M.van den Assum en K.J. Verrips, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 25 januari 2015.
Griffier Voorzitter