Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-02-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2016:75

Zaaknummer

15-244

Inhoudsindicatie

Klagers verwijten verweerder, dat hij voor een besloten vennootschap waarvan klager mede bestuurder was is blijven optreden nadat klager de relatie met het advocatenkantoor waar verweerder toen werkzaam was had opgezegd. Verzet ongegrond. Op basis van hetgeen verweerder ter zitting heeft verklaard, is het hem verweten handelen niet komen vast te staan. Klagers hebben in de door hen overgelegde stukken niets kunnen aanwijzen waaruit blijkt of zou kunnen blijken dat de voormalige kantoorgenoten van verweerder in andere tuchtrechtelijke procedures hebben verklaard dat verweerder een grotere betrokkenheid had bij het dossier dan verweerder heeft aangegeven. En zelfs al zou dat anders zijn dan betekent dit nog niet dat niet van hetgeen verweerder heeft verklaard kan worden uitgegaan.

Uitspraak

Beslissing van 22 februari 2016

in de zaak 15-244

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 7 september 2015 op de klacht van:

de heer X1

en

mevrouw X2

wonende te A

klagers

tegen

mr. Y

advocaat te B

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 23 januari 2015 hebben klagers zich bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant beklaagd over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 7 augustus 2015 met kenmerk 48/15/018K, door de raad ontvangen op 10 augustus 2015, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 7 september 2015 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 8 september 2015 is verzonden aan klagers.

1.4    Bij brief van 1 oktober 2015, door de raad ontvangen op 2 oktober 2015, hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 7 december 2015 in aanwezigheid van klagers en verweerder.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet, van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, van het verzetschrift van klagers en van de brief van klagers van 19 november 2015, waarbij een brief van de Nationale Ombudsman, alsmede de dossiers betreffende de eerder door klagers tegen voormalige kantoorgenoten van verweerder ingediende klachten, in de onderhavige klachtzaak zijn overgelegd.

2    FEITEN EN KLACHT

2.1    Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komen klagers in verzet niet op.

3    VERZET

In het verzetschrift herhalen klagers hun bezwaren tegen verweerder.

4    BEOORDELING

4.1    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klagers aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

4.2    Nu het verzet van klagers tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

4.3    In aanvulling op de motivering van de voorzitter, die de raad tot de zijne maakt, overweegt de raad naar aanleiding van de eerst in de verzetprocedure door klagers overgelegde dossiers in de eerdere klachtzaken tegen voormalige kantoorgenoten van verweerder, en de stelling van klagers dat deze advocaten in die klachtzaken hebben verklaard dat verweerder op de hoogte was van de beëindiging van de opdracht van klagers aan het kantoor waar verweerder toen werkzaam was en verweerder daarna nog betrokken is geweest bij de vergunningsaanvraag van het casino, het volgende.

4.4    Verweerder heeft, naar aanleiding van de onder 4.3. vermelde stelling van klagers, ter zitting het volgende verklaard:

a) Het BIBOB-onderzoek werd gedaan in verband met het verzoek om een vergunning. Verweerder heeft dit verzoek niet gedaan en daarvoor ook geen stukken aangeleverd. Wel heeft verweerder de BIBOB-rapportage met betrekking tot het casino maar daarbij alleen de stukken die de familie Van der W (naast klagers de andere aandeelhouder van het casino) betroffen, bestudeerd, waartoe hij van de familie Van der W opdracht had gekregen. Het wekte bij verweerder geen bevreemding dat hij geen opdracht had om naar de BIBOB-stukken van klagers te kijken omdat in die tijd sprake was van verkoop van de aandelen van klagers aan een zekere K.

b) Verweerder wist van een procedure bij de Ondernemingskamer, maar kende de inhoud van het dossier niet.

c) Verweerder was niet bekend met de inhoud van de klachtprocedures tegen voormalige kantoorgenoten van verweerder.

d) Verweerder was niet aanwezig bij een bespreking met de gemeente F.

4.5    Op basis van hetgeen verweerder ter zitting heeft verklaard, is het hem verweten handelen niet komen vast te staan. Klagers hebben in de door hen overgelegde stukken niets kunnen aanwijzen waaruit blijkt of zou kunnen blijken dat de voormalige kantoorgenoten van verweerder in de tuchtrechtelijke procedures hebben verklaard dat verweerder een grotere betrokkenheid had bij het dossier dan verweerder heeft aangegeven. En zelfs al zou dat anders zijn dan betekent dit nog niet dat niet van hetgeen verweerder heeft verklaard kan worden uitgegaan.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. C.W.J. Okkerse, B.E.J.M. Tomlow, P.P. Verdoorn en K.J. Verrips, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 februari 2016.

Griffier    Voorzitter