Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-07-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2016:152

Zaaknummer

16-285/DH/NH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. De eerste twee klachtonderdelen zijn kennelijk niet-ontvankelijk omdat deze betrekking hebben op vermeend handelen van verweerder jegens zijn eigen cliënt(en), waardoor klaagster geen rechtstreeks belang heeft als bedoeld in de Advocatenwet. Ten aanzien van de volgende drie klachtonderdelen geldt dat evenmin sprake is van een rechtstreeks belang, nu de betreffende norm strekt tot bescherming van de belangen van de eigen cliënt en niet de belangen van de wederpartij. De overige klachtonderdelen zijn kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van  5 juli 2016

in de zaak 16-285/DH/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 1 maart 2016 met kenmerk td/np/15-436 en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klaagster is betrokken in een gerechtelijke procedure waarbij verweerder optreedt als advocaat van [B B.V.].

1.2    Verweerder treedt tevens op als advocaat van Stichting beheer van de aandelen van [B B.V.].

1.3    De ex-echtgenoot van klaagster is van 1 april 1990 tot 1 januari 2014 de bestuurder geweest van [B B.V.].

1.4    Klaagster heeft certificaten van aandelen van Stichting beheer van de aandelen van [B B.V.] en is in dienst van [B B.V.].

1.5    Op 22 oktober 2014 heeft de rechtbank Noord-Holland vonnis gewezen in de procedure tussen [B B.V.] enerzijds en klaagster en haar ex-echtgenoot anderzijds. Ten aanzien van de ex-echtgenoot van klaagster heeft de rechtbank voor recht verklaard dat hij tekort is geschoten in de uitoefening van zijn taak als bestuurder van [B B.V.] en hem veroordeeld om aan de B.V. te betalen het bedrag van EUR 1.633.502,00. Ten aanzien van klaagster heeft de rechtbank de vorderingen van [B B.V.] afgewezen.

1.6    Bij brief van 23 oktober 2015 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.7    De deken heeft de klacht onderzocht en vervolgens heeft hij het Hof van Discipline op 1 maart 2016 verzocht de klacht op grond van artikel 46a lid 3 Advocatenwet voor behandeling naar een andere raad dan de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam te verwijzen.

1.8    Bij beslissing van 9 maart 2016 heeft het Hof van Discipline de klachtzaak verwezen naar de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, die de verwijzingsbeslissing d.d. 9 maart 2016 alsmede de onderliggende stukken op 16 maart 2016 heeft ontvangen.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    tekort is geschoten in zijn behandeling van de zaak, waarbij hij zich presenteerde als advocaat van [B B.V.] en daarnaast als advocaat van Stichting beheer van de aandelen van [B B.V.];

b)    [B B.V.] met zijn handelen heeft benadeeld;

c)    zich heeft gedragen als privéadvocaat van [naam accountantskantoor], welk kantoor de adviseur is van [B B.V.];

d)    zich heeft gedragen als privéadvocaat van de huidige bestuurder van [B B.V.];

e)    onvoldoende actie heeft ondernomen tegen het disfunctioneren van de huidige bestuurder van [B B.V.] als commissaris van [B B.V.];

f)    ondanks het vonnis van de rechtbank van 22 oktober 2014 het conservatoir beslag op het woonhuis niet heeft opgeheven;

g)    voorlopige jaarstukken bewust niet aan alle certificaathouders heeft toegezonden.

3    VERWEER

Ad klachtonderdelen a) t/m e)

3.1    Verweerder heeft gemotiveerd betwist dat hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Hij heeft de belangen van zijn cliënten juist behartigd en hij kan niet vereenzelvigd worden met zijn cliënten.

Ad klachtonderdeel f)

3.2    In het vonnis van 22 oktober 2014 is geen beslissing gegeven waaruit blijkt dat voornoemd beslag opgeheven dient te worden.

Ad klachtonderdeel g)

3.3    Alle certificaathouders zijn gelijktijdig op de hoogte gebracht van de inhoud van de concept jaarrekeningen.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht ziet op handelen van verweerder als advocaat van de wederpartij. Het tuchtrecht dient er niet toe een advocaat ten faveure van de wederpartij te beknotten in zijn vrijheid om zijn cliënten bij te staan in de wijze die hem goeddunkt. De advocaat dient in een rechtsgeding de vrijheid te hebben om die (proces-)handelingen te verrichten die hem, in overleg met zijn cliënt, geraden voorkomen. Deze vrijheid kan slechts worden beperkt indien zonder enig te respecteren belang van zijn eigen cliënt, de belangen  van de wederpartij nodeloos worden geschaad. Tegen deze achtergrond dient op de klacht te worden beslist.

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.2    Het klachtrecht van de Advocatenwet is enkel bedoeld voor diegene die door een handelen of nalaten van de advocaat rechtstreeks in zijn of haar belang is of kan worden getroffen. De voorzitter is dan ook van oordeel dat klaagster bij bovengenoemde klachtonderdelen, die alle betrekking hebben op (vermeend) handelen van verweerder jegens zijn eigen cliënt(en), geen rechtstreeks belang heeft als bedoeld in de Advocatenwet. Deze klachtonderdelen zijn daarom kennelijk niet-ontvankelijk.

Ad klachtonderdelen c), d) en e)

4.3    Deze klachtonderdelen zien op belangenverstrengeling

4.4    Ook ten aanzien van deze klachtonderdelen geldt dat van een rechtstreeks belang bij deze klachtonderdelen geen sprake is, nu de betreffende norm, vastgelegd in gedragsregel 7 lid 1, strekt tot bescherming van de belangen van de eigen cliënt en niet de belangen van de wederpartij.

4.5    Deze klachtonderdelen zijn derhalve kennelijk niet-ontvankelijk.

Ad klachtonderdeel f)

4.6    Uit de stukken volgt niet dat de rechtbank een beslissing heeft genomen waaruit blijkt dat het beslag is opgeheven dan wel opgeheven dient te worden. Dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld, is derhalve niet gebleken. Dit klachtonderdeel is dan ook kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel g)

4.7    Tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerder heeft klaagster dit klachtonderdeel niet, althans onvoldoende onderbouwd. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    klachtonderdelen a tot en met e kennelijk niet-ontvankelijk;

-    klachtonderdelen f en g kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 5 juli 2016.

Griffier     Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 5 juli 2016 verzonden.