Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-07-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2016:112

Zaaknummer

16-180/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Klacht niet ontvankelijk aangezien klager reeds bij de ondertekening van een convenant in 2010 twijfels had over de juistheid daarvan en eerst in 2015, na verloop van de klachttermijn, een klacht heeft ingediend. Dat klager pas  in 2014 een andere advocaat ter zake om advies heeft gevraagd komt voor zijn risico.

Inhoudsindicatie

Klacht in zoverre niet ontvankelijk

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 4 juli 2016

in de zaak 16-180/DB/ZWB

 

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

klager

 

tegen:

 

 

verweerster

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 25 augustus 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend tegen verweerster.

1.2      Bij brief aan de raad van 29 februari 2016 met kenmerk K15-095 , door de raad ontvangen op 1 maart 2016 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland West Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 30 mei 2016 in aanwezigheid van klager. Verweerster is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-           het klachtdossier;

-           de brief van verweerster d.d. 26 april 2016.

 

2          FEITEN

2.1      Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en   hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.2      Verweerster heeft klager en diens ex partner vanaf einde 2004 als             advocaat/mediator bijstand verleend in meerdere procedures. Op            25 maart 2005 is door partijen een echtscheidingsconvenant             ondertekend. Op 27 april 2005 werd een beschikking betreffende      scheiding van tafel en bed d.d. 12 april 2005, ingeschreven in het    huwelijksgoederenregister van de rechtbank Breda. Bij brief d.d. 9             januari 2008 heeft verweerster een verzoek tot inschrijving van          verzoening ingediend bij de rechtbank Breda.

2.3      Vanaf  25 maart 2010 heeft verweerster beide partijen opnieuw             bijgestaan inzake een scheiding van tafel en bed. Op 15    september             2010 hebben partijen een convenant scheiding van tafel en bed             ondertekend. Op 25 oktober 2010 is de scheiding van tafel en bed             ingeschreven in het huwelijksgoederenregister. Bij brief van 28             december 2010 is het pensioenformulier toegezonden aan KPN             Pensioen.

2.4      Op 10 juli 2011 heeft klager verweerster verzocht om de alimentatie         te herzien. Verweerster heeft partijen een toelichting gegeven op de             alimentatieberekening van destijds en verzocht of   zij beiden een             herberekening wensten. Bij e-mail d.d. 25 juli 2011 heeft klager             verweerster bedankt voor de toelichting en medegedeeld ervan uit te             gaan dat hij aan zijn financiële verplichtingen kon blijven voldoen.

2.5       Op 10 mei 2012 heeft de ex-partner van klager verzocht om bemiddeling inzake een kwestie omtrent de woning. Bij brief van           14 mei 2012 heeft verweerster aan partijen verzocht of zij dat beiden wensten. Bij e-mail d.d. 14 mei 2012 heeft klager verweerster laten weten dat hij geen prijs stelde op bemiddeling. Tot    een bemiddeling is het toen niet gekomen. Klager heeft bij brief van 19 mei 2014 een aantal vragen aan verweerster gesteld. Verweerster heeft in reactie daarop bij e-mail d.d. 2 juni 2014 aan klager laten weten dat zij voor partijen optrad als mediator en slechts kon optreden als beide partijen dat wensten.

 

2.6       Bij brief d.d. 27 oktober 2014 heeft klager zich met klachten tot verweerster gewend. Bij brief d.d. 30 januari 2015 heeft verweerster gesteld dat zij slechts de belangen van de wederpartij van klager heeft behartigd.

 

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.    verweerster in 2010 fouten heeft gemaakt bij de opstelling van het convenant scheiding van tafel en bed;

2.    verweerster niet als onafhankelijk mediator is opgetreden;

3.    verweerster niet inhoudelijk heeft gereageerd op klagers klachten bij brief van 27 oktober 2014;

4.    verweerster heeft verzuimd in 2004 het pensioenformulier aan het pensioenfonds toe te zenden.

 

3.2      Ter onderbouwing van de klacht heeft klager –zakelijk weergegeven- het volgende naar voren gebracht:

Ad 1. Verweerster heeft de draagkracht onjuist berekend en de eigendommen niet bij helfte verdeeld. Verder is de pensioenkwestie niet goed geregeld. In het echtscheidingsconvenant is opgenomen dat klager per 1 mei 2014 met pensioen zou gaan, maar er werd geen voorziening getroffen voor het geval hij later met pensioen zou gaan. Ook is nagelaten het advies van de externe pensioenadviseur op te nemen. Het echtscheidingsconvenant is voordeliger voor klagers ex-echtgenote;

Ad 2. Klager verkeerde in de veronderstelling dat verweerster als onafhankelijk mediator was opgetreden maar later heeft deze aangegeven dat zij slechts de belangen van de ex-partner van klager behartigde;

Ad 3. Op 27 oktober 2014 heeft klager een klacht ingediend bij verweerster. Daarop heeft zij slechts kort en niet inhoudelijk gereageerd bij brief d.d. 30 januari 2015;

 

4          VERWEER

4.1    Het verweer houdt –zakelijk weergegeven- het navolgende in:

         Ten aanzien van de klachtonderdeel 1

Betwist wordt dat er fouten zijn gemaakt in de alimentatieberekening en het convenant. De berekening is gemaakt op basis van de destijds verstrekte gegevens.       In de bijlage van de brief d.d. 20 mei 2010 is aangegeven van welke gegevens is uitgegaan en       klager heeft destijds niet aangegeven dat deze uitgangspunten fouten bevatten. Klager kon zich ook vinden in de nadere uitleg die verweerster in 2011 nog heeft verstrekt. Betwist wordt dat verweerster klager in het convenant financieel heeft benadeeld. Het convenant is door beide partijen, na uitleg door verweerster, goedgekeurd en ondertekend. Indien klager de indruk had dat zijn belangen onvoldoende werden behartigd had hij dit destijds kunnen aankaarten. In hun zaak hebben partijen willen afwijken van de wijze waarop de pensioenaanspraken normaliter worden verdeeld.

         Ten aanzien van klachtonderdelen 2 en 3

Verweerster heeft zich in haar brief van 30 januari 2015 vergist en te snel gereageerd door te stellen dat zij alleen de belangen van de wederpartij heeft behartigd. In de brief van 2 juni 2014 is echter wel duidelijk gesteld dat zij als mediator voor beide partijen was opgetreden en dat is overigens ook altijd zo gecommuniceerd.

 

5          BEOORDELING

5.1      De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend na 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het nieuwe recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de nieuwe Advocatenwet bedoeld.

 

De ontvankelijkheid van de klachtonderdelen 1, 2 en 4.

                                                                                                                                                                                        

5.2        Artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet bepaalt dat een klacht door de voorzitter van de raad niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.

5.3      De klachtonderdelen 1 en 2 hebben betrekking op door verweerster in 2010 verleende rechtsbijstand. Uit het dossier blijkt dat klager het convenant scheiding van tafel en bed heeft ondertekend op 15 september 2010. Uit klagers e-mail d.d. 10 juli 2011 blijkt dat hij reeds ten tijde van die ondertekening twijfels had over de inhoud van het convenant. Uit zijn e-mail d.d. 25 juli 2011 blijkt evenwel dat klager aanvankelijk naar aanleiding van verweersters reactie op zijn vragen  daarin heeft berust. Pas einde 2014 heeft klager, nadat hij een eigen advocaat had ingeschakeld, zich bij verweerster beklaagd over haar advies waarna hij op 25 augustus 2015 een klacht heeft ingediend bij de deken. De raad stelt vast dat er bijna 5 jaren zijn verstreken nadat het convenant is opgesteld en klager dus kennis had genomen van het handelen waarover hij thans klaagt. Dat hij tot 2014 heeft gewacht voordat hij een andere advocaat om een beoordeling heeft gevraagd en in een zo laat stadium een klacht heeft ingediend, komt naar het oordeel van de raad voor klagers risico. De raad overweegt voorts dat klachtonderdeel 4 ziet op het handelen van verweerster in 2004. Uit het dossier noch het verhandelde ter zitting is gebleken van omstandigheden als gevolg waarvan klager redelijkerwijs niet eerder kennis heeft kunnen nemen van het verweten handelen. Gelet op het bovenstaande zullen de klachtonderdelen 1, 2 en 4 wegens tijdsverloop niet ontvankelijk worden verklaard.

          Ten aanzien van klachtonderdeel 3

5.4      De raad stelt voorop dat verweerster, alvorens te reageren op klagers brief van 27 oktober 2014, zich beter had dienen te vergewissen van de feitelijke rol waarin zij de zaak voor klager heeft behartigd. Verweerster heeft ter zake echter toegelicht dat zij zich in haar brief d.d. 30 januari 2015 heeft vergist en dat zij wel degelijk voor beide partijen is opgetreden. Dat verweerster niet inhoudelijk heeft gereageerd op klagers brief van 27 oktober 2014 vloeit hieruit voort. Uit verweersters brief aan klager d.d. 2 juni 2014 blijkt bovendien dat zij over haar rol als mediator eerder geen misverstanden heeft laten ontstaan. Gelet hierop ziet de raad de onjuiste mededeling in de brief van 30 januari 2015 van verweerster als een eenmalige vergissing, welke weliswaar niet zorgvuldig is, maar niet dusdanig dat haar ook in tuchtrechtelijke zin een verwijt kan worden gemaakt. De klacht zal op dit onderdeel dan ook ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-        verklaart klager in de klachtonderdelen 1, 2 en 4 niet ontvankelijk;

-        verklaart klachtonderdeel 3 ongegrond;

 

 

Aldus beslist door mr. M.M.T. Coenegracht , voorzitter, mrs. P.J.W.M. Theunissen en

J. B. de Meester, leden, bijgestaan door mr. A.M.T.A. Verhagen als griffier en bij vervroeging uitgesproken ter openbare zitting van 4 juli 2016.

 

Griffier                                                            Voorzitter

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

Deze beslissing is in afschrift op 4 juli 2016

 

verzonden aan:

-            klager

-            verweerster

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant     

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de ongegrond/niet-ontvankelijk verklaarde klachtonderdelen  hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-           klager

-            verweerster

-           de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

-          de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

 

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

 

c.       Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

 

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .

 

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl