Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-07-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2016:110

Zaaknummer

15-411/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Nu klaagster in verzet geen (nieuwe) concrete feiten heeft aangevoerd die tot een ander oordeel kunnen leiden, slaagt het verzet niet.

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond.

Uitspraak

          

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 4 juli 2016

in de zaak 15-411/DB/ZWB

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline van 28 oktober 2015 op de klacht van:

 

                       

 

klaagster

 

tegen:

 

 

verweerder

                       

                       

 

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van  26 april 2015 heeft klaagster bij  het Hof van Discipline  een klacht ingediend tegen verweerder met het verzoek de klacht voor onderzoek naar een andere deken te verwijzen.

1.2      Bij beslissing van 18 mei 2015 heeft het Hof van Discipline de klacht voor onderzoek verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: “de deken”).

1.3      Bij brief aan de raad d.d. 28 september 2015, met kenmerk K15-043, door de raad ontvangen op 29 september 2015, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.4      Bij beslissing van 28 oktober 2015 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 2 november 2015 is verzonden aan klaagster.

1.5      Bij faxbrief van 1 december 2015 , door de raad ontvangen op diezelfde datum, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.6      Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 30 mei 2016 in aanwezigheid van klaagster en verweerder.

1.7      De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster van 1 december 2015 .

1.8      De raad heeft tevens kennis genomen van de volgende aanvullende stukken:

-       de brief van klaagster d.d. 3 mei 2015 (de raad leest: 2016), met bijlagen;

-       de pleitaantekeningen van klaagster en van verweerder

 

2          FEITEN EN KLACHT

2.1      Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klaagster in verzet in zoverre niet opkomt. 

 

 

 

3          VERZET

3.1      Het verzet is gericht tegen de beoordeling door de voorzitter van de klachtonderdelen 1, 3 en 4. De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

ad. klachtonderdeel 1

Het gesprek op 12 mei 2014 vond plaats op verzoek van de deken om klaagster te laten afzien van een schadeclaim. De aanleiding van het gesprek vormde niet beweerdelijke klachten over klaagster, want ten tijde van het bezoek op 12 mei 2014 waren er geen klachten. Verweerder heeft niet ingegrepen toen de toenmalige deken zich beledigend uitliet over klaagster;

Ad. klachtonderdeel 3

Het is volstrekt onfatsoenlijk en in strijd met de waarheid dat verweerder zomaar uit de lucht gegrepen en niet onderbouwd zich negatief uitlaat over klaagsters financiële positie. Een dergelijke opmerking had verweerder niet mogen maken;

Ad. klachtonderdeel 4

Op verzoek van de Rotterdamse Orde van Advocaten heeft een gesprek over schadevergoeding plaatsgehad. De advocaat van de Orde, mr. C., vroeg tegen welk bedrag de zaak geregeld kon worden. Klaagster heeft inderdaad gezegd dat zij die vraag niet zomaar kon beantwoorden. Ongeveer een week later heeft zij zoals afgesproken schriftelijk en onderbouwd een bedrag genoemd, maar verweerder wilde helemaal niets en kwam niet met een tegenbod.

 

4          VERWEER

4.1      Voor een weergave van het verweer verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klaagster in verzet in zoverre niet opkomt.  Ter aanvulling hierop is door verweerder ter zitting –zakelijk weergegeven en voor zover van belang- nog het volgende aangevoerd:

-       Het rechtsmiddel van verzet is niet tijdig ingesteld aangezien het verzetschrift niet binnen de voorgeschreven termijn ook per gewone post en met een afschrift van de beslissing waartegen het verzet is ingesteld door de griffie van de raad is ontvangen.

-       Het verzetschrift bevat geen nieuwe gronden ter nadere onderbouwing van de klacht;

 

 

 

 

5          BEOORDELING

       Ontvankelijkheid

5.1  Uit een brief van de griffier van de raad van discipline d.d. 15 maart 2016,        blijkt dat het verzetschrift van klaagster per telefax van 1 december 2015        ter griffie van de raad is ontvangen, dus binnen de voorgeschreven        termijn van 30 dagen na verzending van de voorzittersbeslissing. Het        verzet zal derhalve ontvankelijk wordt verklaard. Dat het verzetschrift op        laatstgenoemde datum niet ook reeds per gewone post en met een        afschrift van de beslissing ter griffie was ontvangen doet daar naar het        oordeel van de raad niet aan af. Het betreft hier slechts een voorschrift    van proceseconomische aard dat niet dwingend leidt tot niet           ontvankelijkheid van klaagster in haar verzet.

De inhoudelijke beoordeling van het verzet

5.1      De raad is voorts van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van de klachtonderdelen 1, 3 en 4 de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Ten aanzien van onderdeel 1 van het verzet overweegt de raad nog dat voor de beoordeling van de klacht niet relevant is wat de aanleiding vormde voor het bezoek van verweerder aan klaagsters kantoor. Dit klachtonderdeel gaat immers in essentie om het verwijt dat verweerder in zijn rol van waarnemend deken niet heeft ingegrepen op uitlatingen van de toenmalige deken. De voorzitter is ter zake, mede gelet op de feitenomschrijving onder 1.2 van de voorzittersbeslissing, naar het oordeel van de raad evenmin van onjuiste feiten uitgegaan.

5.2      Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. Klaagster heeft in het verzetschrift en ter zitting ook geen nieuwe concrete feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een gegrondverklaring van het verzet zouden kunnen leiden.  Derhalve is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

6          BESLISSING

 

6.1       De raad van discipline verklaart het verzet in al haar onderdelen                                       ongegrond

 

Aldus beslist door mr. M.M.T. Coenegracht , voorzitter, mrs. P.J.W.M. Theunissen en J.B. de Meester, leden, bijgestaan door mr. A.M.T.A. Verhagen        als griffier en bij vervroeging uitgesproken ter openbare zitting van 4 juli 2016.

 

Griffier                                                           Voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 4 juli 2016

 

verzonden aan:

 

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland West Brabant.

 

Van deze beslissing kan ingevolge het bepaalde in artikel 46h lid 7 van de Advocatenwet geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.