Rechtspraak
Uitspraakdatum
04-07-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2016:114
Zaaknummer
15-414/DB/ZWB
Inhoudsindicatie
Klaagster heeft voor het eerst in verzet naar voren gebracht dat met verweerder is afgesproken op betalende basis op te treden en deze verzetsgrond niet nader onderbouwd. Nu het verweten handelen niet feitelijk kan worden vastgesteld en de klacht voor het overige feitelijke grondslag mist slaagt het verzet niet.
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 4 juli 2016
in de zaak 15-414/DB/ZWB
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline van 5 november 2015 op de klacht van:
klaagster
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 28 maart 2015 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland West-Brabant (hierna: “de deken”) een klacht ingediend tegen verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 28 september 2015 met kenmerk K15-038, door de raad ontvangen op 29 september 2015, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 5 november 2015 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht van klaagster kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 9 november 2015 is verzonden aan klaagster.
1.4 Bij brief van 24 november 2015 , door de raad ontvangen op 8 december 2015, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 30 mei 2016 in aanwezigheid van klaagster en verweerder.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van d.d. 24 november 2015 .
1.7 De raad heeft tevens kennisgenomen van de navolgende aanvullende stukken:
- de brief van verweerder d.d. 9 mei 2016, door de raad ontvangen op 10 mei 2016, met bijlagen
- de brief van klaagster d.d. 11 mei 2016, door de raad ontvangen op 17 mei 2016, met bijlagen
2 FEITEN
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klager in verzet in zoverre niet opkomt.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht –zoals weergegeven in de beslissing van de voorzitter- houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
verweerder de aan hem verstrekte opdracht tot het verlenen van rechtsbijstand niet uitvoert, terwijl aan hem een toevoeging was verstrekt.
Tegen deze omschrijving van de klacht door de voorzitter komt klaagster in verzet niet op.
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het
volgende in:
- verweerder heeft onjuist gesteld dat klaagster niet op betalende basis van verweerders diensten gebruik heeft willen maken. Er was een betalingsregeling met verweerder afgesproken. Verweerder zou de curator pro se gaan dagvaarden nadat hij eerst een getuigenverhoor had gehouden en hij heeft zonder klaagster te verwittigen de zaak van de rol gehaald.
4 VERWEER
4.1 De betalingsregeling die is overeengekomen ziet op andere werkzaamheden welke voor klaagster zijn verricht en niet op de kwestie waarover klaagster thans klaagt.
5 BEOORDELING
5.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval.
5.2 Dat met verweerder afspraken zijn gemaakt om in een opvolgende procedure jegens de voormalig curator op betalende basis op te treden en dat daarvoor met hem een betalingsregeling zou zijn getroffen, is door klaagster voor het eerst in verzet naar voren gebracht. Verweerder heeft betwist dat ter zake deze kwestie dergelijke afspraken zijn gemaakt. Nu klaagster haar standpunt niet met nadere bewijsstukken heeft onderbouwd en daarvan ook overigens uit het dossier niet blijkt, kan het aan verweerder verweten handelen niet feitelijk worden vastgesteld en de klacht derhalve niet slagen.
5.3 Het verwijt dat verweerder de zaak van de rol heeft gehaald zonder klaagster daarvan te verwittigen mist naar het oordeel van de raad feitelijke grondslag. Ter nadere toelichting op rechtsoverweging 4.3 van de beslissing van de voorzitter overweegt de raad nog het volgende. Nadat de procedure jegens de voormalig curator in het faillissement van klaagster op diens verzoek bij vonnis van de kantonrechter d.d. 25 juli 2012 was geschorst, is op de rolzitting van 19 september 2012 door geen van partijen verzocht om de procedure weer te hervatten. Uit het dossier blijkt dat verweerder klaagster reeds bij brief d.d. 3 augustus 2012 in kennis heeft gesteld van het feit dat hij op de rolzitting van 19 september 2012 niet zou vragen om het geding te hervatten. Hierna is de procedure ambtshalve door de kantonrechter doorgehaald en derhalve niet door verweerder.
5.4 Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden
5.5 Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter en het verhandelde ter zitting ook overigens geen nieuwe gezichtspunten opleveren is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
6 BESLISSING
6.1. De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond
Aldus beslist door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzitter, mrs. P.J.W.M. Theunissen en J.B. de Meester, leden, bijgestaan door mr. A.M.T. Verhagen als griffier en bij vervroeging uitgesproken ter openbare zitting van 4 juli 2016.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 4 juli 2016
verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant.
Van deze beslissing kan ingevolge het bepaalde in artikel 46h lid 7 van de Advocatenwet geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.