Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-08-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2015:294

Zaaknummer

15-237

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over optreden eigen advocaat. Financiële afspraken zijn correct nagekomen. Klacht (deels) kennelijk ongegrond; (deels) kennelijk niet-ontvankelijk. Geen eigen belang.

Uitspraak

Beslissing van 12 augustus 2015

in de zaak 15-237

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 30 juli 215 met kenmerk RvT 15-0083/TRC/AF, door de raad ontvangen op 31 juli 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Bij brief van 12 februari 2015 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

1.3    Verweerder heeft klager rechtsbijstand verleend in verband met een aan klager door zijn (ex)werkgever aangezegd ontslag. Op 24 februari 2014 heeft klager hierover een gesprek gehad met verweerder. Verweerder heeft het gesprek bevestigd in diens e-mail aan klager van 26 februari 2014.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder in strijd met de mondelinge afspraak werkzaamheden heeft verricht en kosten heeft gemaakt vóórdat een beslissing op de toevoegingsaanvraag was verkregen;

b)    verweerder in strijd met art. 2:186 BW heeft gehandeld door op zijn opdrachtbevestigingsformulier, zijn declaraties en aanmaningen slechts de handelsnaam te melden, terwijl hij op grond van art. 2:186 BW gehouden is de volledige naam van de vennootschap en meer details te vermelden;

c)    verweerder een medewerker van zijn kantoor de aangekondigde rechtsmaatregelen laat nemen. Op die manier krijgt het kantoor van verweerder een rechtstreeks geldelijk belang door het in rekening brengen van een aanvullend honorarium voor die rechtsmaatregelen.

3    VERWEER

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

Ad klachtonderdeel a)

3.1    Verweerder wijst op de schriftelijke opdrachtbevestiging die door klager is ondertekend en op de schriftelijke vastlegging van de gemaakte afspraken. Hierin wordt een slag om de arm gehouden wat  betreft de kans op een toevoeging. Daaruit  blijkt dat de afspraak is gemaakt dat verweerder aan het werk zal gaan en in ieder geval de (ex)werkgever van klager zal schrijven en niet zal wachten op uitsluitsel over de toevoegingsaanvraag, maar zijn werkzaamheden eerst aan klager in rekening zal brengen nadat op die aanvraag afwijzend mocht worden beslist. Verweerder heeft zich daaraan gehouden. Klager heeft noch op die vastlegging, noch op de hem toegestuurde conceptbrief aan zijn (ex)werkgever en bijbehorende berichten in andere zin gereageerd. Ook op een latere bevestiging van de financiële afspraken door verweerder heeft klager niet ontkennend gereageerd. Verweerder heeft klager tussentijds opgave gedaan van de door hem gewerkte uren, waarover discussie is ontstaan, die er toe heeft geleid dat verweerder zijn werkzaamheden heeft beëindigd.

Ad klachtonderdeel b)

3.2    De opdrachtbevestiging, de algemene voorwaarden en de gegevens in het Handelsregister maken duidelijk hoe in het samenwerkingsverband van zelfstandig werkende advocaten, waarbij verweerder is aangesloten, wordt gewerkt, namelijk dat de. opdrachtnemer en dus contractspartij, de individuele advocaat is.

Ad klachtonderdeel c)

3.3    Dat verweerder bij het incassotraject een medewerker van zijn kantoor heeft ingeschakeld, stond hem vrij en betekende niet dat meer honorarium is gevorderd dan mogelijk is op grond van de wet en het bijbehorend besluit.

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1    De voorzitter stelt vast dat niet gebleken is dat verweerder, in strijd met de afspraak,  werkzaamheden heeft verricht én de kosten daarvan in rekening heeft gebracht aan klager voordat op de toevoegingsaanvraag was beslist. Uit de schriftelijke vastlegging van de gemaakte afspraken in de –mail van 26 februari 2014 van verweerder aan klager blijkt dat verweerder een brief zal opstellen gericht aan de (ex)werkgever van klager, die een week later zal worden verstuurd.

4.2    Ten aanzien van de kosten van verweerder blijkt uit genoemde brief dat, indien geen toevoeging wordt verstrekt,  op uurbasis zal worden afgerekend. Tevens wordt het uurtarief van verweerder daarin gemeld.

4.3    Klager heeft die afspraken niet ontkend en tegen de vastlegging ervan niet geprotesteerd, zodat zij vast staan. Verweerder heeft vervolgens in lijn met die afspraken een conceptbrief voor de (ex)werkgever van klager opgesteld en per e mail van 4 maart 2014 aan klager gestuurd, waarop klager bij e-mail van 5 maart 2014 positief heeft gereageerd, in die zin dat de conceptbrief akkoord was.

4.4    Uit het feit dat verweerder onder andere bij brief van 10 maart 2014 (naar aanleiding van bezwaren van klager tegen het aantal gewerkte uren) aan klager schrijft dat de discussie hierover op dat moment geen zin heeft, omdat afgewacht moet worden of klager voor gefinancierde rechtshulp in aanmerking komt, terwijl vervolgens eerst op 23 april 2014 een nota wordt gestuurd, mag worden afgeleid dat uiteindelijk geen toevoeging is verstrekt, zodat de werkzaamheden conform afspraak in rekening konden worden gebracht. Dit klachtonderdeel is dan ook kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.5    De voorzitter is van oordeel dat klager kennelijk niet-ontvankelijk is in dit klachtonderdeel. Klager heeft in het geheel niet aangegeven in welk belang hij is geschaad. Als verweerder in strijd zou handelen met wet of regelgeving is dat een zaak van algemeen belang waarover alleen de deken kan klagen.

Ad klachtonderdeel c)

4.6    De voorzitter stelt vast dat uit de brief van verweerder van 26 februari 2014 blijkt dat verweerder de zaak van klager behandelt, maar dat betekent niet dat verweerder zelf ook het incassotraject moet behandelen. Niets staat er aan in de weg om dat een medewerker van kantoor te laten doen. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond

4.7    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, ten aanzien van de klachtonderdelen a en c dan ook kennelijk ongegrond en ten aanzien van klachtonderdeel b  kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, ten aanzien van de klachtonderdelen a en c kennelijk ongegrond en ten aanzien van klachtonderdeel b kennelijk niet-ontvankelijk

Aldus gewezen door mr. R.A. Steenbergen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier op 12 augustus 2015.

griffier    voorzitter