Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-08-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2015:293

Zaaknummer

15-217

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 6 augustus 2015

in de zaak 15-217

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 21 juli 2015 met kenmerk 15-0047, door de raad ontvangen op 22 juli 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Bij brief van 26 januari 2015 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerster.

1.3    Klaagster heeft een verschil van mening met de cliënt van verweerster over de eindafrekening van een door (de rechtsvoorgangster van) klaagster georganiseerd evenement.

1.4    Op 20 januari 2015 heeft verweerster klaagster telefonisch benaderd en gerefereerd aan stukken, waaronder een sommatiebrief. 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerster klaagster tijdens het telefoongesprek op 20 januari 2015 op intimiderende wijze onder druk heeft gezet, toen klaagster aangaf geen sommatiebrief noch andere stukken te hebben ontvangen. Verweerster heeft de brief en stukken onmiddellijk per e-mail verzonden en verlangde direct een reactie van klaagster daarop. Verweerster gaf aan dat het in het belang van klaagster was om mee te werken aan een oplossing omdat haar cliënt in een procedure toch gelijk zou krijgen. Klaagster heeft dit optreden als bedreigend en intimiderend ervaren.  Bovendien waren de stukken onleesbaar, wat klaagster onzorgvuldig en schofferend vindt.

3    VERWEER

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

3.1    Verweerster kreeg kort na het verzenden van de sommatiebrief naar het adres van de rechtsvoorgangster van klaagster, de beschikking over het e-mailadres van klaagster. Zij heeft toen (8 januari 2015) een kopie van die brief naar het e-mailadres van klaagster gestuurd. Toen er geen reactie kwam, heeft zij op 20 januari 2015 telefonisch contact opgenomen met klaagster. Klaagster deelde mee de brief niet te hebben ontvangen, waarna verweerster direct een kopie heeft gemaild.

3.2    Verweerster heeft in het telefoongesprek om een reactie van klaagster gevraagd en haar voorgehouden dat een procedure moest worden voorkomen. Ongetwijfeld zal verweerster duidelijk hebben gemaakt dat haar cliënt zijn positie met bewijsstukken kon onderbouwen. Dat is haar taak als advocaat. Bovendien heeft verweerster aan klaagster nog een termijn gegeven, hoewel de termijn uit de sommatiebrief al verstreken was.

3.3    Als klaagster had gevraagd om toezending van beter leesbare stukken -  de e-mailscan was inderdaad minder goed leesbaar -  zou verweerster dat zeker hebben gedaan. Van “schofferen” is geen sprake geweest. De klacht is volgens verweerster ongegrond.

4.    BEOORDELING

4.1    Vaststaat dat klaagster en verweerster op 20 januari 2015 telefonisch met elkaar hebben gesproken onder meer naar aanleiding van een door verweerster geschreven sommatiebrief, waarvan klaagster stelt die niet ontvangen te hebben. Vast staat tevens dat verweerster die brief op 20 januari 2015 onmiddellijk gescand en per e-mail naar klaagster gestuurd. Klaagster stelt zich onder druk gezet te hebben gevoeld omdat verweerster om een onmiddellijke reactie vroeg en bovendien aangaf dat haar cliënt in een procedure in het gelijk zou worden gesteld. Verweerster heeft daarentegen aangevoerd dat zij klaagster in dat telefoongesprek nog een nadere termijn heeft gegeven om te reageren. Wat daarvan zij, de voorzitter is van oordeel dat het gedrag van verweerster niet als bedreigend of intimiderend kan worden gekwalificeerd. Klaagster had immers, zo nodig, uitstel kunnen vragen. Als verweerster daarbij heeft meegedeeld dat haar cliënt meende in een procedure in het gelijk te worden gesteld, kan dat evenmin als bedreigend of intimiderend worden beschouwd. Verweerster heeft slechts de mening van haar cliënt weergegeven, hetgeen haar als advocaat vrijstaat. Voor zover klaagster stelt dat de gescande stukken niet goed leesbaar waren, had zij om nieuwe exemplaren kunnen vragen. Van schofferend gedrag is niet gebleken.

Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C. van den Noort, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier op 6 augustus 2015.

griffier    voorzitter